ECLI:NL:RBDHA:2023:8377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
C/09/644855 / FA RK 23-2132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij met betrekking tot een minderjarige, verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing

Op 25 mei 2023 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2020. De moeder is belast met het ouderlijk gezag, maar sinds de geboorte verblijft [minderjarige01] in een pleeggezin. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] te dragen. Dit is onderbouwd door het feit dat de moeder sinds de zwangerschap onder toezicht staat en niet heeft voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld door de gecertificeerde instelling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige01] is om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling als voogd aan te stellen. De moeder heeft verweer gevoerd, maar haar argumenten zijn door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank heeft ook benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder en de pleegouders blijven samenwerken in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige01]. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 6 juni 2023.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens:
I. C/09/644855 /FA RK 23-2132
II. C/09/644855 /FA RK 23-2132
Datum uitspraak: 25 mei 2023
Beschikking van de enkelvoudige kamer
I.
Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij
II.
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing (niets meer te beslissen)
in de zaak naar aanleiding van het op 13 maart 2023 (hierna te noemen: verzoekschrift I) ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad.

Betreffende:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2020 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. W.R. Arema, gevestigd te Rotterdam,

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

[naam01] en [naam02] ,hierna te noemen: de pleegouders.

En in de zaak naar aanleiding van het op 29 maart 2023 (hierna te noemen: verzoekschrift II) ingekomen verzoekschrift van:
de gecertificeerde instelling.
Betreffende:
[minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
De moeder,
De pleegouders.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift I met bijlagen;
  • de bereidverklaring van de gecertificeerde instelling van 13 maart 2023;
  • het rapport van de Raad van 13 maart 2023;
  • het verzoekschrift II met bijlagen.
Op 25 mei 2023 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de pleegouders;
  • de advocaat van de moeder;
  • [naam03] namens de gecertificeerde instelling;
  • [naam04] namens de Raad;
  • [naam05] namens [instelling01] .
De moeder is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.

Feiten

  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
  • Sinds de dag van zijn geboorte verblijft [minderjarige01] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 juni 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd van 26 juni 2022 tot 29 mei 2023, alsmede voor dezelfde duur machtiging verlengd [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de moeder over [minderjarige01] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogd over [minderjarige01] . Wanneer wordt besloten tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige01] , zal het verzoek tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing komen te vervallen. Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag.
[minderjarige01] staat al vanaf het moment van de zwangerschap van de moeder onder toezicht. De moeder heeft een belast verleden en is als gevolg hiervan emotioneel beperkt beschikbaar. Het is echter onduidelijk waar deze problematiek precies vandaan komt. Toen de oudere zus van [minderjarige01] met spoed uit huis is geplaatst, nadat zij met spoed in het ziekenhuis, op de intensive care was opgenomen was opgenomen omdat zij ernstig verwaarloosd en mishandeld was, heeft de gecertificeerde instelling de voorwaarden aan de moeder gesteld dat zij hulp moest accepteren en moest zorgen dat de veiligheid van [minderjarige01] gewaarborgd kon worden. Er is gedurende de hele ondertoezichtstelling van [minderjarige01] gevraagd mee te werken aan een onderzoek naar haar problematiek en om stappen te ondernemen in het krijgen van de juiste behandeling, zodat er passende hulpverlening kon worden verleend. Dit is de moeder niet gelukt. Daarom woont [minderjarige01] sinds zijn geboorte bij zijn huidige pleegouders. Het gaat daar goed met hem. Hij ontwikkelt zich goed en hij is aan het gezin gehecht. Omdat de moeder niet open is geweest over haar problematiek en hier ook geen behandeling voor heeft gehad, is er geen mogelijkheid geweest om te bekijken en om uit te proberen of [minderjarige01] weer bij de moeder kon worden teruggeplaatst. In het afgelopen jaar is er niet veel veranderd in de situatie van [minderjarige01] , waardoor het niet mogelijk was voor hem om met zijn moeder in een moeder-kindhuis geplaatst te worden. De gecertificeerde instelling heeft ook vastgesteld dat de problematiek van de moeder niet is verbeterd. De moeder trekt zich terug bij stress, haar belastbaarheid is beperkt, zij heeft moeite met plannen en heeft psychische problematiek. De moeder voelt zich ook snel afgewezen en wordt dan contact vermijdend. [minderjarige01] is door zijn jonge leeftijd nog heel afhankelijk van zijn opvoeders en de gecertificeerde instelling vreest dan ook dat er problemen zullen ontstaan in de gehechtheidsontwikkeling van [minderjarige01] , wanneer er zou worden overgegaan tot een terugplaatsing. [minderjarige01] is inmiddels drie jaar oud en daarmee is zijn aanvaardbare termijn tot het accepteren van onduidelijkheid over zijn perspectief verstreken. De Raad en de gecertificeerde instelling hebben daarom vastgesteld dat het niet langer in het belang is van [minderjarige01] dat er wordt gekeken naar terugplaatsing bij de moeder en dat het gezag van de moeder over [minderjarige01] moet worden beëindigd. Het is belangrijk dat hij nu weet waar zijn perspectief ligt. De Raad is van mening dat de gecertificeerde instelling de voogdij moet krijgen over [minderjarige01] . De pleegouders willen graag de zorg voor hem dragen, maar denken wel dat hun relatie met de moeder zal worden verstoord wanneer zij de voogdij zouden krijgen over hem. De gecertificeerde instelling is hiermee akkoord gegaan.
De moeder heeft nu één keer in de vier weken een contactmoment met [minderjarige01] , omdat het haar eerder niet lukte om een uitgebreidere omgangsregeling na te komen. De gecertificeerde instelling en de Raad zien dat de contactmomenten tussen [minderjarige01] en de moeder en de vader erg liefdevol zijn en dat [minderjarige01] hiervan geniet. Horizon heeft ook aangegeven dat het contact tussen de moeder en de pleegouders steeds positiever verloopt. Er zal dus blijvend met de moeder worden onderzocht welke rol zij en haar familie kunnen spelen in het leven van [minderjarige01] en er zal geïnvesteerd blijven worden in het ontwikkelen van de band tussen [minderjarige01] en de moeder. De Raad hoopt dat de moeder kan berusten in het oordeel van de rechtbank en dat, wanneer het perspectief van [minderjarige01] vaststaat, zij zich kan focussen op haar contact met hem.
Er is namens de moeder verweer gevoerd tegen gezagsbeëindiging van de moeder en tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige01] . De moeder was niet aanwezig tijdens de zitting omdat het te zwaar voor haar was om erbij te zijn. De moeder voelt zich boos en gefrustreerd, omdat zij het gevoel heeft dat door wat er is gebeurd met het zusje van [minderjarige01] , al tijdens haar zwangerschap van [minderjarige01] besloten was wat zijn perspectief zou zijn. Zij voelt zich aan het lijntje gehouden door de gecertificeerde instelling, omdat zij nooit de kans heeft gekregen om te laten zien dat ze goed voor [minderjarige01] kan zorgen en dat hij met aanwezigheid van hulpverlening wel bij haar zou kunnen wonen. De moeder stelt dat zij wel transparant is geweest tegenover de gecertificeerde instelling. De moeder wil er alles aan blijven doen om een goede band te houden met [minderjarige01] en vindt ook dat er te weinig omgangsmomenten zijn. De moeder geeft aan getraumatiseerd te zijn door de gebeurtenissen met haar dochter en door de uithuisplaatsing van [minderjarige01] en dat ze er depressieve gevoelens door heeft gekregen. Deze gevoelens zullen bij een beëindiging van het gezag alleen maar erger worden.
De pleegouders hebben ter zitting aangegeven dat zij graag de zorg voor [minderjarige01] willen dragen, maar dat zij denken dat het geen goed idee is om de voogdij over hem te hebben. In het afgelopen jaar is de relatie tussen de moeder en de pleegouders verbeterd en zij willen niet dat de moeder het gevoel heeft dat zij de strijd met hen moet aangaan. De pleegouders vrezen dat [minderjarige01] nu hij ouder wordt, steeds meer van deze strijd zal meekrijgen en hierdoor belast zal worden. De pleegouders willen graag dat de moeder en de vader van [minderjarige01] een rol houden in zijn leven, nu zij zien dat [minderjarige01] goed contact heeft met hen en dat dit ook in het belang is voor zijn identiteitsontwikkeling.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank overweegt dat voor de beantwoording van de vraag of de aanvaardbare termijn is verstreken, met name van belang is of er nog perspectief is op een eventuele terugplaatsing van een kind naar de ouder. De aanvaardbare termijn is afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van het kind en vereist bovendien maatwerk. De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende gebleken dat de moeder niet in staat is om binnen een voor [minderjarige01] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
[minderjarige01] is vanaf de dag van zijn geboorte uit huis geplaatst en woont sindsdien bij de pleegouders. [minderjarige01] is inmiddels drie jaar oud en heeft dus nooit bij de moeder gewoond. [minderjarige01] hecht zich goed in het pleeggezin en hij ontwikkelt zich er goed. De pleegouders hebben aangegeven dat hij bij hen kan opgroeien. [minderjarige01] krijgt nu de leeftijd dat hij de invloeden en spanningen om zich heen meekrijgt en het is van belang dat hij hier niet onnodig door zal worden belast. Het is ook van belang dat [minderjarige01] weet waar hij zal opgroeien zodat hij zich in een veilige en stabiele thuissituatie verder kan ontwikkelen. Dit perspectief moet worden bepaald in een voor hem aanvaardbare termijn.
Uit de overlegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat deze aanvaardbare termijn nu is verstreken. De kinderrechter volgt de moeder niet in haar argument dat zij door de gecertificeerde instelling aan het lijntje is gehouden en dat het perspectief van [minderjarige01] sinds het begin van de ondertoezichtstelling al vaststaat. De moeder heeft gedurende het gehele verloop van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing de kans gekregen om te voldoen aan de bodem-eisen van de gecertificeerde instelling. Zij moest zich laten onderzoeken om de onderliggende oorzaken van haar problematiek vast te stellen, en zij moest daarvoor de juiste behandeling en passende bijbehorende hulpverlening accepteren. De moeder heeft niet aan deze bodemeisen voldaan en zij is hier ook niet transparant over geweest naar de gecertificeerde instelling. De kinderrechter constateert de moeder geen behandeling heeft (kunnen) ontvangen voor haar problematiek, en dat de zorgen over de het effect van deze problematiek op de opvoeding van [minderjarige01] onverminderd groot zijn gebleven. [minderjarige01] is door zijn jonge leeftijd nog erg afhankelijk van zijn opvoeders en het is dan ook van belang dat de moeder geheel emotioneel beschikbaar is voor hem. Dit is nu niet het geval. Nu er geen verandering heeft plaatsgevonden in de situatie van de moeder en de verwachting is dat dat niet zal gebeuren in de nabije toekomst, is de kinderrechter van oordeel dat het niet langer in het belang van [minderjarige01] is om te werken aan terugplaatsing bij de moeder en dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd. De kinderrechter volgt het standpunt van de pleegouders, de Raad en de gecertificeerde instelling dat het voor [minderjarige01] het beste is als de gecertificeerde instelling wordt benoemd tot voogd. Op deze manier kan worden voorkomen dat er onrust of strijd ontstaat tussen de moeder en de pleegouders over de voor [minderjarige01] te maken beslissingen. De gecertificeerde instelling heeft zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij over [minderjarige01] te aanvaarden.
De kinderrechter overweegt verder dat het duidelijk is dat de moeder en de vader en [minderjarige01] liefdevol met elkaar omgaan tijdens de omgangsmomenten en dat deze momenten ook erg belangrijk zijn voor [minderjarige01] . [minderjarige01] krijgt nu de leeftijd dat hij de ontwikkelingen en gebeurtenissen om zich heen meekrijgt, en daarbij gepaard ook vragen zal krijgen over zijn identiteit. De kinderrechter vindt het positief dat de moeder en de pleegouders zich hier erg bewust van zijn en dat de moeder heeft aangegeven er alles aan te willen blijven doen om een goede band met [minderjarige01] te ontwikkelen. De kinderrechter onderstreept dat in het belang van [minderjarige01] en van zijn identiteitsontwikkeling zal moeten worden uitgezocht welke rol de moeder en haar familie zullen kunnen spelen in het leven van [minderjarige01] en dat er actief geïnvesteerd moet worden in de band tussen [minderjarige01] en zijn moeder.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder:
- [de vrouw01] , geboren op [geboortedatum02] 1997 te [geboorteplaats02] (Togo),
over de minderjarige:
- [minderjarige01] ,
geboren op [geboortedatum01] 2020 te [geboorteplaats01] ,
benoemt tot voogd over voormelde minderjarige:
- Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
stelt vast dat er niets meer te beslissen valt over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] .
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2023 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. van Leeuwen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 6 juni 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.