In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2023, wordt het beroep van een minderjarige Nigeriaanse asielzoeker beoordeeld. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.P.M. Wuite, heeft beroep aangetekend tegen de ambtshalve afwijzing van zijn verzoek om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S.A.S. Jansen, heeft in een besluit van 10 november 2022 bepaald dat aan eiser geen uitstel van vertrek wordt verleend. Dit besluit werd later in een bestreden besluit van 2 maart 2023 ongegrond verklaard.
De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij eiser en verweerder zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank concludeert dat eiser, geboren op [datum], de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat zijn moeder eerder asiel heeft aangevraagd. De rechtbank overweegt dat het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft vastgesteld dat eiser drager is van sikkelcelanemie, maar niet de ziekte zelf heeft. Eiser betwist deze conclusie en stelt dat hij niet in staat is om te reizen en dat hij in Nigeria geen toegang heeft tot medische zorg.
De rechtbank oordeelt dat er geen concrete aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van het BMA-advies en dat verweerder dit advies aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek rechtmatig is. Eiser wordt vrijgesteld van het griffierecht wegens betalingsonmacht, maar de rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.