ECLI:NL:RBDHA:2023:8345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
09/317770-21 en 09/176410-21 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van diefstal met geweld en ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaken tegen een verdachte, geboren in 2006, met parketnummers 09/317770-21 en 09/176410-21. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het slaan en/of stompen van [slachtoffer 1] tijdens een overval op een [bedrijf] op 29 april 2021, waarbij hij een mes heeft getoond en een geldbedrag heeft weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer te veel ruimte lieten voor interpretatie, waardoor niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte geweld had gebruikt.

In de tweede zaak, betreffende ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2], een minderjarige, op 3 juli 2021, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, betrokken was bij de seksuele handelingen met het slachtoffer, dat hij wist dat het meisje in een kwetsbare positie verkeerde en dat hij niet heeft ingegrepen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 22 dagen, een werkstraf van 140 uren, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder jeugdreclasseringsbegeleiding en een behandelverplichting.

De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [naam 4], voor immateriële schade, en de verdachte is verplicht om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard, omdat de causaliteit tussen het handelen van de verdachte en de schade niet eenvoudig kon worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/317770-21 en 09/176410-21 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 6 april 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten terechtzitting van 23 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.R. Knobbout en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.A.J. Verploegh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (09/317770-21)
hij op of omstreeks 29 april 2021 te 's-Gravenhage een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een ruimte achter de balie van dat [bedrijf] te betreden en/of
- [slachtoffer 1] (op korte afstand van haar gezicht) een mes te tonen en/of voor te houden en/of
- [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen en/of
- de lade van de kassa te openen en/of dat geldbedrag te pakken.
Dagvaarding II (09/176410-21)
1.
hij op of omstreeks 3 juli 2021 te Rijswijk, met [slachtoffer 2] ( [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, en/of van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis en/of verstandelijke handicap leed dat [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
zich door [slachtoffer 2] laten aftrekken, althans zich door [slachtoffer 2] aan zijn geslachtsdeel laten betasten/aanraken;
2.
hij op of omstreeks 3 juli 2021 te Rijswijk, in elk geval in Nederland, een gegevensdrager, te weten een mobiele telefoon (Iphone) bevattende een afbeelding, te weten een video en/of film, in bezit heeft gehad, terwijl op die afbeelding (een) ontuchtige handeling(en) zichtbaar is/zijn waarbij een mens en een dier zijn betrokken of schijnbaar zijn betrokken, welke ontuchtige handelingen bestonden uit:
- het door een dier likken van het geslachtsdeel van een vrouw
(Bestandsna(a)m(en): [IMG 6185.MP4] (pagina 160 van het dossier).

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van al hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte met betrekking tot het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat dit feit bewezen kan worden verklaard. Met betrekking tot de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft de raadsman namens de verdachte vrijspraak bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
Dagvaarding I (09/317770-21)
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer 1] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, (doorgenummerd pagina 1 t/m 124).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 23 maart 2023;
  • Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 30 april 2021 (p. 8-10).
3.4
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) en op grond van de eigen verklaring van de verdachte op de zitting vast dat de verdachte op 29 april 2021 in Den Haag een bedrag van circa € 200,- heeft weggenomen uit [bedrijf] . De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte, om deze diefstal mogelijk te maken, naar de ruimte achter de balie is gelopen, een mes ter hoogte van het gezicht van [slachtoffer 1] heeft gehouden, de lade van de kassa heeft geopend en vervolgens het geldbedrag heeft gepakt.
De verdachte heeft steeds stellig ontkend [slachtoffer 1] te hebben geslagen en/of gestompt. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] van 30 april 2021 volgt dat de verdachte haar een vuistslag op haar kaak zou hebben gegeven waardoor zij achterover is gevallen en op de grond terecht is gekomen. De rechtbank constateert dat tijdens de aangifte bij de politie geen tolk voor [slachtoffer 1] aanwezig was, terwijl uit het dossier is gebleken dat [slachtoffer 1] de Nederlandse taal niet goed machtig is. Op 24 november 2021 heeft de politie, via haar [dochter] , aanvullende vragen aan [slachtoffer 1] gesteld over het geweld dat tegen haar is gebruikt. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [slachtoffer 1] een duw of stoot zou hebben gekregen waarbij zij naar achteren zou zijn gevallen. Nu [slachtoffer 1] bij de politie niet is gehoord met behulp van een tolk en de aanvullende verklaring van [slachtoffer 1] via haar dochter aan de politie is gegeven, is de rechtbank van oordeel dat de verschillende verklaringen van [slachtoffer 1] teveel ruimte laten voor interpretatie. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen of gestompt.
De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het slaan en/of stompen van [slachtoffer 1] .
Dagvaarding II (09/176410-21
3.5
Vrijspraak feit 2
De rechtbank overweegt dat het in bezit hebben van dierenporno strafbaar is als sprake is van (voorwaardelijk) opzet van de verdachte, wat tot uitdrukking dient te komen in een zekere beschikkingsmacht. Uit het proces-verbaal van bevindingen met [nummer 2] , opgemaakt op 7 juli 2021, blijkt dat op de zwarte Iphone van de verdachte een video stond die kan worden aangemerkt als dieren pornografisch materiaal. De rechtbank kan echter niet uit het dossier afleiden waar dit bestand op de gegevensdrager van de verdachte te vinden was en of dit bestand normaal voor hem te benaderen was. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier dan ook onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat bij de verdachte sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het bezit van afbeeldingen met dierenporno.
Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte zich aan het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde feit schuldig heeft gemaakt en zal hij daarvan worden vrijgesproken.
3.6
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank overweegt dat uit de processtukken en uit hetgeen op zitting is besproken volgt dat de politie op 3 juli 2021 het [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft aangetroffen in [locatie] te Rijswijk. Het destijds 13-jarige slachtoffer heeft verklaard dat zij in het park werd aangesproken door twee onbekende jongens (jongen 1 en jongen 2), die vroegen naar haar YouTube-account en die vroegen of zij wilde knuffelen en een kus wilde. Vervolgens zaten deze twee jongens aan haar borsten, billen, dijen en vagina. Ook moest zij aan hun penis trekken en zuigen, terwijl zij werd gefilmd. Als zij de handelingen zou weigeren zouden de beelden op internet worden verspreid. Vervolgens kwamen er nog twee andere jongens (jongen 3 en jongen 4) aanlopen. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte ‘jongen 3’ is. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij jongen 3 moest aftrekken en dat zij dit ook gedaan heeft. Jongen 3 had zijn eigen broek en onderbroek naar beneden getrokken.
De raadsman heeft namens de verdachte het volgende naar voren gebracht. Volgens de verdachte heeft het slachtoffer het initiatief genomen om iets bij hem te doen en heeft de verdachte dit afgeweerd. Volgens de verdachte wilde [slachtoffer 2] met haar hand in de broek van de verdachte gaan en wilde zij zijn penis aanraken. Volgens de verdachte heeft hij haar tegengehouden dit te doen. Volgens de raadsman wordt deze gang van zaken ondersteund door het feit dat, op het moment dat de politie de verdachte en het slachtoffer in het park aantrof, het slachtoffer twee meter achter de verdachte liep. Dat is volgens de raadsman een ondersteuning voor de verklaring dat cliënt ongewild werd aangeraakt.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten eerste stelt de rechtbank vast dat er DNA-materiaal van het slachtoffer is aangetroffen op de eikel van de verdachte. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank ook vast dat het dertienjarige slachtoffer daadwerkelijk de ontblote penis van de verdachte heeft betast en aangeraakt. Verder heeft het slachtoffer meteen ten overstaan van verbalisant Aarts verklaard dat zij de verdachte heeft afgetrokken en deze verklaring later herhaald.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat hij had gezien dat het meisje en de andere twee jongens (jongen 1 en jongen 2) in de bosjes ‘bezig waren met elkaar’, dat hij werd geroepen door de twee jongens, dat hij dichterbij was gekomen, dat deze jongens aan hem vroegen of hij ook gepijpt wilde worden, dat hij nee had gezegd, dat de jongens en het meisje naar hem toeliepen, dat het slachtoffer een rare indruk op hem maakte en dat hij zag dat zij het moeilijk had. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij ongewild het aanraken van zijn penis door het slachtoffer heeft moeten dulden, in deze context ongeloofwaardig. De rechtbank weegt hierin mee dat de verdachte bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat het slachtoffer tegen hem zei: “kom mee” en dat hij hierop is meegelopen waarna het slachtoffer aan zijn piemel zat. Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte eenvoudig kunnen voorkomen dat het slachtoffer zijn piemel betastte en aftrok, indien hij dit inderdaad niet gewild heeft.
In staat van verminderd bewustzijn?
De rechtbank is op basis van de stukken en hetgeen op zitting is besproken van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer in een staat van ‘verminderd bewustzijn’ verkeerde. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het hierbij gaat om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander. Aangezien uit de stukken niet is gebleken dat hiervan sprake was bij het slachtoffer, spreekt de rechtbank de verdachte vrij van dit onderdeel van het aan hem tenlastegelegde.
Zodanige psychische stoornis en/of verstandelijke handicap?
Voor zover door de raadsman van de verdachte is aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het feit dat het slachtoffer lijdt aan een zodanige psychische stoornis of verstandelijke handicap dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank overweegt dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld, en derhalve niet bewezen kan worden geacht, dat het slachtoffer, ondanks haar geestelijke beperking, niet is staat is geweest om haar wil ter zake van de met haar gepleegde seksuele handeling te bepalen. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat bij het slachtoffer sprake was van een zodanige psychische stoornis en/of verstandelijke handicap dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken of weerstand te bieden als bedoeld in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal de verdachte ook van dit onderdeel van het aan hem tenlastegelegde vrijspreken.
Ontuchtige handelingen?
Voor zover door de raadsman van de verdachte is aangevoerd dat geen sprake is geweest van ontuchtige handelingen, overweegt de rechtbank als volgt. Ontuchtige handelingen zijn handelingen gericht op seksueel contact, althans contact van seksuele aard, die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. De beoordeling of in het concrete geval sprake is van ontucht komt in belangrijke mate aan op de weging van de omstandigheden van het geval. Uit de context van de gebeurtenis in het park, waarbij de verdachte op de hoogte was van het feit dat [slachtoffer 2] aan de penis van twee andere jongens moest trekken en zuigen, en vervolgens uit eigen beweging meeloopt met het slachtoffer, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ook ten aanzien van zich laten aftrekken door het slachtoffer sprake is van een ontuchtige handeling waarop het opzet van de verdachte was gericht.
De rechtbank is met betrekking tot het bij dagvaarding II, onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I (09/317770-21)
hij op 29 april 2021 te 's-Gravenhage een geldbedrag
van[bedrijf] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van bedreiging met geweld tegen
[slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- een ruimte achter de balie van dat [bedrijf] te betreden en
- die
[slachtoffer 1]op korte afstand van haar gezicht een mes te tonen en voor te houden en
- de lade van de kassa te openen en dat geldbedrag te pakken.
Dagvaarding II (09/176410-21)
hij op 3 juli 2021 te Rijswijk, met [slachtoffer 2] ( [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
zich door [slachtoffer 2] aan zijn geslachtsdeel
heeftlaten aftrekken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte – rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte – wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 68 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden jeugdreclasseringsbegeleiding, een behandelverplichting bij De Waag of een soortgelijke instelling ter voorkoming van grensoverschrijdend gedrag, de verplichting om passend onderwijs en/of een zinvolle dagbesteding te hebben en een verbod op het bezit en gebruik van drugs (inclusief urinecontroles). De officier van justitie heeft verder gevorderd deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De officier van justitie heeft tot slot gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd, bestaande uit een werkstraf voor de tijd van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de volgende omstandigheden. De verdachte heeft gedurende zes maanden een schorsing met onder andere de voorwaarde van een avondklok gehad. Bovendien heeft de verdachte op 25 oktober 2022 onterecht een nacht op het politiebureau doorgebracht omdat men dacht dat de avondklok toen nog van kracht was. Daarnaast heeft de raadsman van de verdachte verzocht om rekening te houden met de redenen die de verdachte heeft opgegeven voor het plegen van de diefstal met geweld, namelijk de geldzorgen van zijn moeder. Bovendien verzoekt de raadsman van de verdachte om het advies van de deskundige [naam 1] , om de verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen, te volgen. Tot slot zijn de bijzondere voorwaarden zoals die door de officier van justitie zijn verzocht volgens de raadsman passend voor de verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. De verdachte heeft op klaarlichte dag een overval gepleegd op een [bedrijf] . Om deze overval te kunnen plegen had de verdachte als wapen een mes geregeld. Bij de overval is de aangeefster daadwerkelijk met dit mes bedreigd. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig feit dat schrik en angst heeft veroorzaakt bij de aangeefster. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven als gevolg van hetgeen hen is overkomen nog langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden, onder andere doordat zij zich niet meer veilig voelen in hun werkomgeving. Verder veroorzaken deze feiten in breder verband onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte was kennelijk enkel uit op financieel gewin en is daarbij volledig voorbijgegaan aan de nadelige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Bovendien is de verdachte pas gaan verklaren nadat zijn betrokkenheid door verspreiding van beelden bekend dreigde te raken. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een destijds 13-jarig meisje. Hierdoor heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer en daarmee op haar toekomstige (seksuele) ontwikkeling. Het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige is strafbaar gesteld ter bescherming van de seksuele integriteit van de minderjarigen die daartoe, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen niet of onvoldoende zelf in staat worden geacht te zijn. Het is zeer kwalijk dat de verdachte, terwijl hij wist dat het meisje zojuist met twee andere jongens ontuchtige handelingen had gepleegd en, terwijl hij in de gaten had dat het niet goed ging met het meisje, het slachtoffer ook bij hem ontuchtige handelingen heeft laten plegen. De verdachte heeft geen oog gehad voor de ernstige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Dit soort feiten rechtvaardigen in beginsel oplegging van een flinke vrijheidsbenemende straf.
Vervolgens moet worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 februari 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld. Nu dit het uitgangspunt is, heeft dit geen invloed op de strafoplegging.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia-rapportage van 29 maart 2022. De onderzoeker [naam 1] (GZ-psycholoog) heeft geconcludeerd dat bij de verdachte in diagnostische zin sprake is van oppositionele-opstandige stoornis waaraan problematische omstandigheden in de thuissituatie ten grondslag liggen. Het afgelopen jaar was betrokkene op school vaak boos en ontevreden en maakte ruzie met gezagsfiguren. Ook verzuimde hij van school en weigerde hij te voldoen aan de regels die werden gesteld. De verdachte is geneigd anderen de schuld te geven van zijn fouten. In de thuissituatie is sprake van ouder-kind relatieproblematiek doordat de moeder onvoldoende grip heeft op het gedrag van de verdachte en zij haar eigen frustratie ten aanzien van scholen en systemen laat doorwerken. De verdachte laat een zorgelijke ontwikkeling zien op uiteenlopende levensterreinen. Op school is er de afgelopen jaren sprake van leer- en onderwijsproblemen. De psychische stoornis is volgens de onderzoeker van invloed geweest op de ten laste gelegde feiten, indien bewezen. De rechtbank wordt dan ook geadviseerd om de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, aan de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De kans op recidive wordt door de onderzoeker als matig tot hoog ingeschat. De verdachte voelt zich aangetrokken tot probleemjongeren en spanningsvolle situaties, is geneigd grenzen op te zoeken en bagatelliseert het gegeven dat hij hierdoor in probleemsituaties verzeild kan raken, met alle risico’s van dien. De verdachte is in zijn functioneren nog sterk afhankelijk van de structuur en de controle die zijn omgeving hem biedt. Bovendien heeft hij al langere tijd geen adequate dagbesteding gehad. Om het recidiverisico te beperken en om de ontwikkeling van de verdachte in gunstige zin te bevorderen, is het volgens de onderzoeker wenselijk dat de jeugdreclasseringsbegeleiding wordt voortgezet. Daarnaast zou een behandeltraject bij De Waag of een vergelijkbare instelling een goede optie zijn.
Ter terechtzitting heeft [naam 2] , deskundige namens jeugdreclassering Jeugdbescherming west, toegelicht dat er afgelopen september zeer grote zorgen waren over de geestelijke toestand van de verdachte. Het middelengebruik is een oorzaak daarvan geweest, maar ook de stress en de onzekerheid die het zo lang in schorsing moeten lopen met zich mee hebben gebracht, hebben een hele grote tol geëist. Inmiddels zijn de onderzoeken bij De Waag afgerond en volgt eind maart een behandeladvies vanuit De Waag. Hopelijk kan na dit advies weer worden gebouwd aan de toekomst van de verdachte. Aangezien de verdachte vanuit intrinsieke motivatie onlangs zelf om een coach heeft verzocht, hoeft een coachingstraject niet te worden opgenomen in de bijzondere voorwaarden. De deskundige adviseert een deels voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van twee jaren. Verder adviseert de deskundige om het jeugdreclasseringstoezicht en de behandelverplichting bij De Waag als bijzondere voorwaarden op te nemen. Tot slot heeft de deskundige geadviseerd de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) over de verdachte van 16 maart 2023. De Raad heeft slechts een beperkt beeld kunnen verkrijgen van de huidige omstandigheden van de verdachte, zijn ontwikkeling, zijn opvoedomgeving en de kans op herhaling. De Raad onthoudt zich dan ook van het geven van een strafadvies en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
[naam 3] , deskundige namens de Raad, heeft ter terechtzitting aanvullend naar voren gebracht dat de (gewelds)feiten een jeugddetentie rechtvaardigen. De deskundige adviseert een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Voor het overige sluit de Raad aan bij hetgeen door de deskundige van de jeugdreclassering naar voren is gebracht.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusie van de deskundige voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en legt die ten grondslag aan haar oordeel en acht de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar. Dit heeft een matigende werking op de strafoplegging.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden. In deze zaak is die termijn, voor het in dagvaarding II ten laste gelegde feit, met 4 maanden overschreden. Deze overschrijding wordt in strafmatigende zin meegewogen. Bovendien heeft de verdachte door een zeer lange schorsingsperiode erg lang in onzekerheid verkeerd. Door de reclasseringsmedewerker is aangevoerd dat deze onzekerheid zwaar op de verdachte heeft gedrukt en dat dit effect heeft gehad op zijn psychische gezondheid. Ook hiermee zal de rechtbank in strafmatigende zin rekening houden bij de strafoplegging.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De aard en de ernst van de feiten rechtvaardigen in beginsel een vrijheidsbenemende straf van enige duur, zoals ook geëist door de officier van justitie.
De rechtbank overweegt allereerst dat de rechtbank minder feiten bewezen verklaart dan door de officier van justitie aan de verdachte ten laste zijn gelegd. Daarnaast houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met de hiervoor genoemde omstandigheden. De rechtbank overweegt verder, zonder de gevolgen voor het slachtoffer die zijn ontstaan door het toedoen van de verdachte te bagatelliseren, dat het zwaartepunt van het zedenfeit bij de twee andere jongens (jongen 1 en 2) heeft gelegen.
De rechtbank zal daarom volstaan met een vrijheidsbenemende straf gelijk aan de duur van het voorarrest naast een forse werkstraf, om op die wijze de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te laten komen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 140 uren met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, recht doet aan alle omstandigheden. Om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen, vindt de rechtbank de navolgende bijzondere voorwaarden passend: jeugdreclasseringsbegeleiding, een behandelverplichting bij De Waag of een soortgelijke instelling en de verplichting om passend onderwijs en/of een zinvolle dagbesteding te hebben.
Hoewel het middelengebruik van de verdachte aandacht behoeft, gaat de rechtbank niet mee in de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde ten aanzien van een verbod van bezit en gebruik van drugs (inclusief de urinecontroles). Deze bijzondere voorwaarde wordt door geen van de deskundigen geadviseerd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een diefstal met geweld en het plegen ontuchtige handelingen. Gelet op de ernst van de feiten, de Pro Justitia rapportage en het advies van de deskundige van de jeugdreclassering, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
8. De vordering van de benadeelde partij [naam 4] en de schadevergoedingsmaatregel
8.1
De vordering
[naam 4](vader van [slachtoffer 2] ), bijgestaan door mr. W.N. van der Voet, heeft zich in de zaak met parketnummer (09/176410-21) als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden bezien wat de rol van de verdachte is geweest in het gehele voorval. Aangezien er twee andere jongens zijn geweest die het slachtoffer verdergaande handelingen hebben laten verrichten en de verdachte er pas later is bijgekomen, moet worden bezien welke schade door de verdachte is aangericht. De schade is met name aangericht door de handelingen die de andere twee jongens hebben verricht.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat een benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen voldoende blijkt dat door de benadeelde partij schade is geleden. De vordering die is ingediend roept bij de rechtbank echter vragen op. Allereerst kan op basis van de ingediende vordering de causaliteit tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade niet eenvoudig worden vastgesteld. De gebeurtenis heeft immers plaatsgevonden in een veel bredere context, waarbij tevens schade is aangericht door het verdergaande toedoen van de twee andere jongens. Bovendien is de verdachte pas op een later moment in de situatie verzeild geraakt.
Daarnaast roept ook de persoonlijke situatie van het slachtoffer vragen op ten aanzien van het rechtstreekse verband tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade.
Gelet op ervaringsregels en gelet op het grotere aandeel in het toebrengen van de schade van de twee andere jongens, acht de rechtbank een bedrag van € 500,00 immateriële schade toewijsbaar. De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu een nadere onderbouwing van de causaliteit tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade tot een onevenredige belasting van het strafgeding zou leiden, zal de rechtbank de benadeelde partij voor het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat dat gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 500,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 247 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II, onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bewezenverklaring:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I en dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
dagvaarding I (09/317770-21)
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
dagvaarding II (09/176410-21), onder 1
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
22 (TWEE EN TWINTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
een taakstraf, bestaande uit
een werkstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
70 (zeventig) DAGEN;
bepaalt dat een gedeelte van die werkstraf, groot
60 (zestig) UREN,subsidiair
30 (dertig) dagen vervangende jeugddetentie,niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 jaren, houdt aan de volgende voorwaarden:
dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
dat hij gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding van en zich houdt aan de aanwijzingen van Jeugdbescherming west, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
3. dat hij gedurende de proeftijd meewerkt aan behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
4. dat hij gedurende de proeftijd een zinvolle en door de reclassering goedgekeurde vorm van dagbesteding zal hebben, zoals onderwijs en/of werk;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van
€ 500,00, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan
[naam 4];
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van
[naam 4];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bevelen
heft op de geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. O.F. Bouwman, kinderrechter,
mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.M. Bertrand, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 april 2023.