ECLI:NL:RBDHA:2023:8338

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling wegens onvoldoende doorvragen over verblijfsmogelijkheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die in Nederland verblijft zonder geldige documenten, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 22 mei 2023 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft doorgevraagd naar de verblijfsmogelijkheden van de eiser, in het bijzonder met betrekking tot zijn vriendin in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat de Staatssecretaris niet heeft aangetoond dat er geen lichter middel beschikbaar was. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en een schadevergoeding van € 1.530,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.674,00, die door de Staat der Nederlanden moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.14279
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K.S. van Wezel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De gronden van de maatregel van bewaring
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
2. Ter zitting heeft verweerder de gronden onder 3c, 3d en 4f prijsgegeven. De resterende gronden zijn door eiser niet betwist. Deze gronden zijn voorts afdoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Het lichter middel
3. Eiser voert aan dat hij tijdens het gehoor voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring heeft verklaard over zijn vriendin. Verweerder heeft dit aspect in het geheel niet betrokken bij de beoordeling van de vraag of volstaan had kunnen worden met het opleggen van een lichter middel.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat er geen aanleiding was om de omstandigheid dat eiser een vriendin heeft te betrekken bij de beoordeling. Verweerder wijst er daarbij op dat eiser heeft verklaard dat hij niet weet waar hij terecht kan. Volgens verweerder heeft eiser daarmee tevens aangegeven dat hij niet bij zijn vriendin kan verblijven.
4. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van gehoor voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van 9 mei 2023 (model M110) de volgende passages bevat (voor zover hier relevant):
“(…)
V: Heeft u een vast woon- of verblijfplaats? BRP ingeschreven?
A: Nee. Alleen mijn vriendin. Zij heet [vriendin] . (40 jaar) Ik heb sinds een jaar een relatie met haar. Zij woont samen met haar zus in [woonplaats] . Zij komt uit Ghana. Ik weet niet het adres. We hebben samen geen kinderen. Ik heb nergens anders een vrouw of kinderen.
(…)
Sinds 08-10-2013 bent u onrechtmatig in Nederland. Heeft u na uw afwijzende beschikking Nederland en de Europese unie uit eigen beweging verlaten?
A: Nee. Ik weet dat ik illegaal in Nederland verblijf. Ik weet ook niet waar ik anders naar toe kan.
(…)
V: Ik ben voornemens u in vreemdelingenbewaring te stellen. Waarom zou ik hiervan afzien en een lichter middel opleggen, wat vindt u hiervan?
A: Ik weet niet waar ik naar toe kan gaan.
(…).”
5. In het kader van de beoordeling of er feiten en omstandigheden zijn die verweerder ertoe kunnen brengen om te volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring, heeft eiser concrete aanknopingspunten gegeven dat hij in Nederland een vriendin heeft. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten om door te vragen op deze omstandigheid. Zo heeft verweerder niet nader onderzocht of deze vriendin iets voor eiser kon betekenen, zodat het opleggen van de maatregel van bewaring mogelijk achterwege had kunnen blijven. Voor zo’n nader onderzoek was te meer een
aanknopingspunt, aangezien eiser kort vóór het gehoor, in het bijzijn van medewerkers van de vreemdelingenpolitie, door die vriendin was gebeld. Dit blijkt het proces-verbaal van verhoor van 9 mei 2023 (model HV12). De vreemdelingenpolitie had dus kunnen beschikken over contactgegevens van de vriendin. Op die wijze was het bijvoorbeeld mogelijk geweest om nader te onderzoeken of eiser bij die vriendin zou kunnen verblijven, dan wel of die vriendin voor eiser een verblijfplaats zou kunnen regelen. Uit de verklaring van eiser dat hij “niet weet waar hij naartoe kan gaan”, heeft verweerder niet eenduidig kunnen afleiden dat hij niet bij die vriendin terecht zou kunnen of dat zij geen verblijfplaats voor hem had kunnen regelen. De verklaring “ik weet niet waar ik naartoe kan gaan”, kan eiser namelijk zeer wel hebben afgelegd in de context van het voornemen van verweerder om eiser gedwongen te verwijderen uit Nederland.
6. Al met al is de rechtbank van oordeel dat verweerder uit de verklaringen van eiser niet heeft kunnen opmaken dat eiser bedoeld heeft dat verweerder de omstandigheid dat hij een vriendin heeft achterwege kon laten bij de beoordeling van de vraag of verweerder had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel. Doordat verweerder deze omstandigheid niet heeft betrokken in het bestreden besluit, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom ten aanzien van eiser niet is volstaan met de toepassing van een lichter middel dan de inbewaringstelling.
7. Al om deze reden is het beroep gegrond. De maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, 23 mei 2023. De overige geschilpunten behoeven dan geen bespreking meer.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 15 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van
1. x € 130,- (verblijf politiecel) en 14 x € 100,- (verblijf detentiecentrum). In totaal bedraagt de schadevergoeding dus € 1.530,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 23 mei 2023;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.530,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.