ECLI:NL:RBDHA:2023:8320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
NL23.12883
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van vreemdelingenbewaring en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van vreemdelingenbewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. Eiser, die in strafrechtelijke detentie heeft gezeten van september 2022 tot april 2023, heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Hij stelt dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onvoldoende invulling heeft gegeven aan de inspanningsverplichting met betrekking tot zijn uitzetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris vanaf half november 2022 handelingen heeft verricht ter voorbereiding van de uitzetting, waaronder het indienen van een aanvraag voor een laissez passer. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, zoals het risico op onttrekking aan toezicht, voldoende zijn gemotiveerd en niet door eiser zijn betwist.

Eiser heeft ook aangevoerd dat er onvoldoende voortvarendheid is in de uitzettingsprocedure, omdat er geen presentatie bij de Marokkaanse autoriteiten is gepland. De rechtbank oordeelt echter dat de Staatssecretaris in hoge mate afhankelijk is van de medewerking van deze autoriteiten en dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de uitzetting onvoldoende voortvarend ter hand is genomen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.12883
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. E. Derksen, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
M. Müller. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
Het voortraject
2. Bij vonnis van 16 september 2022 is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf. Op grond hiervan heeft hij de periode van begin september 2022 tot 26 april 2023 in strafrechtelijke detentie doorgebracht. Direct aansluitend is hem de onderhavige maatregel van vreemdelingenbewaring opgelegd. Eiser stelt dat verweerder gedurende de tijd die eiser heeft doorgebracht in strafrechtelijke detentie onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn inspanningsverplichting.
3. Deze beroepsgrond faalt. De rechtbank stelt vast dat verweerder vanaf half november 2023 handelingen heeft verricht met het oog op de uitzetting van eiser. Zo heeft verweerder op 18 november 2022 een aanvraag voor een laissez passer (lp) ingediend bij de
Marokkaanse autoriteiten ten behoeve van de uitzetting van eiser. Nadien heeft verweerder ook gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Voorts heeft verweerder op
29 november 2022, 8 maart 2023 en 19 april 2023 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. In het licht van de datum van 26 april 2023, waarvan het verweerder bekend was dat toen de strafrechtelijke detentie van eiser zou eindigen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder al eerder dan medio november 2022 handelingen ter voorbereiding van de uitzetting van eiser had moeten verrichten.
De gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
Verweerder heeft ter zitting de lichte gronden onder 4e en 4f prijsgegeven.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a en 3b niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om de maatregel
van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven daarom geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
De voortvarendheid
6. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Hij voert daartoe aan dat er tot op heden geen presentatie in persoon is gepland bij de Marokkaanse autoriteiten.
7. De beroepsgrond slaagt niet. Voor het organiseren van een presentatie in persoon is verweerder in hoge mate afhankelijk van de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten. In afwachting van een concrete datum voor die presentatie rappelleert verweerder geregeld
bij de Marokkaanse autoriteiten. Het is niet gebleken dat het lp-traject zal worden bespoedigd, indien verweerder meer of andere handelingen verricht in de richting van de Marokkaanse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de uitzetting van eiser onvoldoende voortvarend ter hand neemt.
Overigens heeft verweerder eiser erop gewezen dat hij zelf ook actie kan ondernemen om het lp-traject te bespoedigen. Van eigen initiatief door eiser in dit verband is evenwel onvoldoende gebleken.
Conclusie
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.