Overwegingen
1. Eiser heeft de Roemeense nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1989.
2. Eiser stelt dat verweerder in het voortraject disproportioneel heeft gehandeld. Verweerder heeft met toepassing van geweld vingerafdrukken van eiser afgenomen. Dit was niet nodig, omdat de identiteit van eiser op dat moment al was vastgesteld.
3. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Bij de ophouding van eiser beschikte verweerder weliswaar over enige identiteitsgegevens van eiser, maar deze waren door de vreemdelingenpolitie op dat moment niet gecontroleerd, vastgesteld en aangevuld. Met het oog daarop hebben de medewerkers van de vreemdelingenpolitie vingerafdrukken van eiser afgenomen. Dit is een geëigende stap om de identiteit van eiser te kunnen vaststellen. Eiser heeft hieraan geen medewerking willen verlenen. Een medewerker heeft hierop zijn hand op
de rechterhand en vingers van eiser gelegd en zo de vingerafdrukken afgenomen. Daarbij is de rechtbank niet gebleken van enig disproportioneel handelen.1 De beroepsgrond faalt.
De zorgvuldigheid van de voorbereiding van het bestreden besluit
4. Eiser stelt dat bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Hij voert daartoe aan dat het verweerder al vóór het opleggen van de maatregel van bewaring bekend was met het feit dat hij psychische problemen heeft. Verweerder heeft desondanks geen inspanningen verricht om nadere medische informatie te verkrijgen, terwijl die informatie wel beschikbaar kon zijn. De gang van zaken tijdens het afnemen van de vingerafdrukken heeft ervoor gezorgd dat eiser “op slot” is gegaan en hij zijn verdere medewerking aan een gehoor heeft geweigerd. Verweerder had ervoor kunnen kiezen om eiser eerst te laten opknappen, alvorens hem in bewaring te stellen. Verder zal eiser door
zijn psychische problemen waarschijnlijk slechts kunnen worden uitgezet met toepassing van ingrijpende (dwang)middelen, hetgeen een inbreuk op artikel 3 van het EVRM zal opleveren.
5. De rechtbank stelt vast dat in het dossier is vermeld dat uit diverse omstandigheden bleek dat eiser een verwarde indruk maakte. Om die reden kon eiser niet
worden gehoord. Verder heeft verweerder voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring contact gehad met de gemachtigde van eiser, mr. De Boer. Zij heeft er bij verweerder op aangedrongen dat eiser bezocht zou worden door een arts. In de toelichting op de maatregel van bewaring heeft verweerder het volgende vermeld:
“(…)
Volgens de politiesystemen is gebleken dat betrokkene verslaafd is aan alcohol. Het is niet bekend of betrokkene in het verleden psychische klachten heeft gehad. (…)
Ten aanzien van de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra kan worden
gesteld dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Voor mensen die zich met moeite kunnen handhaven (meestal mensen met psychische problemen) is in de detentie- en uitzetcentra tevens gespecialiseerde zorg aanwezig. Als zorg niet voldoende kan worden gegeven, kan betrokkene worden overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling. Nu de psychische zorg in de detentie- en uitzetcentra voldoende is afgedekt, maakt dit betrokkene niet detentieongeschikt.
(…)”
6. Uit 5 blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder zich in voldoende mate heeft ingespannen om, gegeven de weigerachtige houding van eiser, op andere wijze informatie te verkrijgen die relevant kon zijn ter beoordeling van de belangen van eiser. Het is daarbij niet nodig geweest om eiser voorafgaand aan het nemen van de maatregel van bewaring te laten onderzoeken door een arts. Wel heeft verweerder de GGD-arts op de hoogte gesteld van de situatie van eiser.2 De geconstateerde verwardheid en alcoholverslaving van eiser heeft verweerder afdoende ondervangen met een verwijzing naar de medische zorgverlening die in het detentiecentrum aanwezig is. Er heeft zich geen situatie voorgedaan waarbij verweerder eiser op voorhand detentieongeschikt had moeten bevinden. Het heeft daarentegen juist op de weg van eiser gelegen om met medische stukken te onderbouwen dat hij detentieongeschiktheid is. Eiser heeft dergelijke stukken evenwel niet ingebracht.
1. Zie het proces-verbaal van bevindingen van 17 mei 2023, dossierstuk 4.
2 Zie het formulier bijzonderheden van de zaak van 17 mei 2023, dossierstuk 24.
7. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om eiser eerst te laten opknappen, alvorens hem te horen en vervolgens zo nodig in bewaring te stellen. Pas bij de feitelijke uitzetting zal verweerder moeten beoordelen onder welke voorwaarden en omstandigheden die uitzetting zal plaatsvinden. Vermeende problemen bij de uitzetting leveren geen omstandigheden op die de maatregel van bewaring op zich onrechtmatig maken.
8. Uit 5, 6 en 7 vloeit voort dat de beroepsgrond faalt.
De gronden van de maatregel
9. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
10. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gronden onder 3b en 3d feitelijk juist en afdoende toegelicht. Eiser heeft deze gronden ook niet betwist. Deze twee gronden zijn al voldoende om het bestreden besluit te kunnen dragen. De geschilpunten tussen partijen over de overige gronden van de maatregel behoeven daarom geen bespreking. De beroepsgrond faalt.
11. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.