ECLI:NL:RBDHA:2023:828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
21/4872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van kostendelersnorm

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering. De eiser ontving vanaf 21 november 2018 een bijstandsuitkering, waarbij de kostendelersnorm van toepassing was omdat hij zijn woning deelde met andere volwassenen. Eiser heeft echter nooit bezwaar gemaakt tegen het besluit waarbij de bijstandsuitkering met toepassing van de kostendelersnorm is toegekend, waardoor dit besluit onherroepelijk is geworden.

In november 2020 ontving het college informatie dat eiser mogelijk inkomsten uit arbeid had. Na het niet indienen van de gevraagde informatie door eiser, heeft het college de bijstandsuitkering per 1 december 2020 ingetrokken. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college om de bijstandsuitkering te herzien en de ten onrechte betaalde bijstand van € 1.701,69 terug te vorderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen eerdere besluiten en dat hij geen beroepsgronden heeft ingediend tegen de conclusie van het college dat hij in de betreffende periode inkomsten had die hoger waren dan de bijstandsnorm.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld door de bijstandsuitkering te herzien en de terugvordering te effectueren. Eiser heeft zijn verplichtingen om informatie te verstrekken niet nageleefd, wat heeft geleid tot onterecht ontvangen bijstand. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4872

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2021 (het primaire besluit) heeft het college het recht op bijstandsuitkering van eiser ingevolge de Participatiewet (Pw) herzien over de periode van 1 september 2020 tot en met 30 november 2020, en bepaald dat eiser € 1.701,69 aan ten onrechte uitbetaalde bijstand moet terugbetalen.
Bij besluit van 6 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het hiertegen door eiser ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft de gedingstukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij waren gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank moet beoordelen of het college terecht heeft besloten om het recht op bijstandsuitkering van eiser over een periode van drie maanden te herzien, en om van hem een bedrag van € 1.701,69 wegens ten onrechte uitgekeerde bijstand terug te vorderen. Voor deze beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1
Eiser ontving vanaf 21 november 2018 een bijstandsuitkering. Aangezien eiser een woning deelde met één of meer andere personen van 21 jaar of ouder, is bij het toekennen van de bijstandsuitkering de kostendelersnorm toegepast, en bedroeg de uitkering 43,33% van het wettelijk minimumloon. Tegen dit besluit heeft eiser destijds geen bezwaar gemaakt.
2.2
In de loop van november 2020 kreeg het college informatie waaruit bleek dat eiser mogelijk voor een uitzendbureau werkte. Hiernaar heeft het college een onderzoek laten instellen. Het college heeft informatie opgevraagd bij eiser, te weten de arbeidsovereenkomst en de loonoverzichten. Toen een reactie van eiser uitbleef heeft het college bij besluit van 14 december 2020 de betaling van de bijstandsuitkering tijdelijk stopgezet. Vervolgens is hij besluit van 28 december 2020 het recht op bijstandsuitkering opgeschort. Daarbij heeft eiser nog tot 11 januari 2021 de tijd gekregen om de gevraagde gegevens te overleggen. Op 5 januari 2021 heeft het college om informatie gevraagd bij het uitzendbureau, te weten de loonoverzichten van eiser. Bij besluit van 12 januari 2021 heeft het college de bijstandsuitkering met ingang van 1 december 2020 ingetrokken omdat eiser de gevraagde gegevens niet had ingeleverd en het college daarom niet kon beoordelen of eiser nog recht had op bijstand. Tenslotte heeft het college de besluiten genomen die hiervoor onder ‘procesverloop’ zijn weergegeven.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij het niet eens is met het bestreden besluit, omdat het college ten onrechte de kostendelersnorm heeft toegepast. Eiser wijst er op dat hij vanaf de ingangsdatum van de uitkering steeds een commercieel gangbare huur van € 400,- per maand heeft betaald voor zijn kamer. Volgens eiser gaat het college er ten onrechte van uit dat er geen sprake kan zijn van een zakelijke relatie wanneer je bij je familie inwoont.
4.1
Wat eiser aanvoert kan niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser destijds geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit waarbij hem een bijstandsuitkering is toegekend met toepassing van de kostendelersnorm. Dat besluit is daarmee onherroepelijk geworden. Ook tegen de uitkeringsspecificaties die nadien aan eiser zijn verzonden, waaruit bleek dat steeds de kostendelersnorm is toegepast, heeft eiser nooit bezwaar gemaakt. Dit betekent dat de rechtbank nu niet meer kan beoordelen of de kostendelersnorm destijds terecht is toegepast of niet.
4.2
De rechtbank kan alleen beoordelen of het college terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser in de periode van 1 september 2020 tot en met 30 november 2020 inkomsten uit arbeid heeft ontvangen die hoger waren dat de toegepaste bijstandsnorm.
Tegen de beoordeling die tot deze conclusie van het college heeft geleid heeft eiser geen enkele beroepsgrond ingediend. De juistheid van die conclusie blijkt overigens duidelijk uit de gegevens die door het uitzendbureau zijn verstrekt. Hieruit volgt dat het college terecht tot het oordeel is gekomen dat eiser achteraf bezien in de genoemde periode geen recht had op bijstand.
4.3
Uit artikel 54, derde lid, van de Pw volgt dat het college een besluit tot toekenning van bijstand moet herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw - dit is de verplichting om het college steeds uit eigen beweging informatie te verschaffen, bijvoorbeeld over inkomsten uit arbeid - heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Nu eiser het college ten onrechte niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij inkomsten uit arbeid genoot, heeft het college terecht toepassing gegeven aan deze bepaling.
4.4
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pw, vordert het college de kosten van bijstand terug, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw. Nu vast staat dat eiser in de periode van 1 september 2020 tot en met 30 november 2020 inkomsten uit arbeid heeft genoten die hoger waren dan de voor hem geldende bijstandsnorm, terwijl eiser daarvan geen melding heeft gemaakt, heeft het college de over die periode aan eiser uitbetaalde bijstandsuitkering terecht van hem teruggevorderd. Van dringende redenen om van een dergelijke terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.