ECLI:NL:RBDHA:2023:8274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
22-024355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde van strafvervolging op verzoek ex artikel 29f Sv na langdurige inactiviteit Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1980, had een verzoek ingediend om te verklaren dat de zaak tegen hem was geëindigd. Dit verzoek volgde op een periode van inactiviteit van het Openbaar Ministerie van meer dan drie jaar. De verzoeker werd verdacht van het voorhanden hebben van wapens en munitie, evenals witwassen in de periode van 2008 tot 2018. Het verzoekschrift was op 14 oktober 2022 ingediend en de behandeling vond plaats op 23 mei 2023, waarbij de verzoeker niet zelf aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman, mr. M. van Stratum.

De officier van justitie, mr. J.C.G. van der Wulp, was ook aanwezig en concludeerde tot afwijzing van het verzoek, stellende dat het Openbaar Ministerie voornemens was om de vervolging voort te zetten. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er gedurende een lange periode geen activiteiten waren ondernomen in het strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank oordeelde dat het onredelijk was om de vervolging nog voort te zetten gezien de langdurige inactiviteit van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft de zaak dan ook beëindigd verklaard, waarbij zij de belangen van de verzoeker zwaarder liet wegen dan de intenties van het Openbaar Ministerie.

De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat de strekking van artikel 29f Sv is om aan de onzekerheid bij de verdachte een einde te maken en om nodeloze vertraging in de strafvervolging te voorkomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de inactiviteit van het Openbaar Ministerie in deze zaak zodanig was dat de vervolging niet langer voortgezet kon worden, en heeft het verzoek van de verzoeker toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
parketnummer : 09/842158-18
raadkamernummer : 22-024355
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage (Schelpkade 48, 2514 KB 's-Gravenhage),
hierna te noemen: de verzoeker.

InleidingTegen de verzoeker is de verdenking gerezen dat hij op 1 april 2018 meerdere wapens en een grote hoeveelheid munitie voorhanden heeft gehad en dat hij zich in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2018 in Den Haag schuldig heeft gemaakt aan witwassen.Het verzoekschrift is ingekomen op 14 oktober 2022.Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank zal verklaren dat de zaak tegen de verzoeker is geëindigd.De procedure in raadkamerDe rechtbank heeft het verzoekschrift op 23 mei 2023 in raadkamer behandeld.

De verzoeker is goed opgeroepen, maar niet in raadkamer verschenen. Aanwezig was zijn raadsman, mr. M. van Stratum.
De officier van justitie, mr. J.C.G. van der Wulp, is in raadkamer gehoord.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
Het standpunt van de verzoekerNamens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker ten onrechte wordt vervolgd, er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een eventuele veroordeling en het opsporingsonderzoek buitengewoon traag en op eenzijdige en niet toereikende wijze is uitgevoerd. Gelet hierop dient het persoonlijk belang van verzoeker bij de verklaring ex art. 29f Sv te prevaleren.
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Volgens de officier van justitie is het duidelijk dat het Openbaar Ministerie tot vervolging wenst over te gaan omdat verzoeker begin dit jaar is gedagvaard en hij waarschijnlijk op korte termijn opnieuw zal worden gedagvaard.

Beoordeling van het verzoekschrift

Juridisch kader
Grond voor het geven van een verklaring dat de zaak is geëindigd kan de rechter onder meer vinden in de omstandigheid dat niet of nauwelijks (meer) activiteiten worden verricht in het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte en het daarnaast redelijkerwijs niet valt te verwachten dat het openbaar ministerie tegen de verdachte strafvervolging zal instellen of voortzetten, in het bijzonder door jegens de verdachte een strafbeschikking uit te vaardigen of hem te dagvaarden, zonder dat het openbaar ministerie daaromtrent zelf al duidelijkheid heeft verschaft aan de verdachte in de vorm van een (sepot)beslissing als bedoeld in art. 167 of 242 Sv dan wel anderszins. Mede vanwege het door art. 255, eerste lid, Sv aan de verklaring dat de zaak is geëindigd verbonden rechtsgevolg, betreft het hier een tot terughoudendheid nopende maatstaf. Bij de toepassing daarvan kan de rechter in voorkomende gevallen onder meer in aanmerking nemen dat het openbaar ministerie nalatig is geweest gevolg te geven aan een door de rechter-commissaris op grond van art. 180, derde lid, Sv gestelde termijn tot beëindiging van het opsporingsonderzoek.
Procesverloop
De rechtbank gaat uit van de volgende gang van zaken.
De verdachte is op 5 januari 2019 aangehouden, op 19 april 2019 is een dossier ingeleverd door de politie en op 25 mei 2022 is besloten om de verzoeker te vervolgen voor onderhavige feiten. De zaak is vervolgens gedagvaard voor de meervoudige strafkamer van 25 januari 2023, maar is kort voor de dag van de terechtzitting door de officier van justitie ingetrokken. Ten tijde van de behandeling van onderhavig verzoekschrift was verzoeker niet opnieuw gedagvaard.
Beoordeling
Volgens de wetgever zal de rechtbank tot een einde-zaakverklaring komen indien gelet op de inactiviteit van de kant van het Openbaar Ministerie of de zeer lange duur van het onderzoek, onredelijk is dat de vervolging nog doorgang vindt. De strekking van art. 29f Sv is niet alleen om aan onzekerheid bij de verdachte een einde te maken maar ook om in dat kader te waken tegen nodeloze vertraging in de strafvervolging.
Uit het procesverloop blijkt dat na aanlevering van het dossier door de politie het dossier ruim drie jaar heeft stil gelegen. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden sprake is geweest van een dusdanige inactiviteit van de kant van het Openbaar Ministerie dat de vervolging niet is voortgezet, het onredelijk is dat de vervolging nog doorgang vindt en de zaak als beëindigd moet worden beschouwd zoals bedoeld in artikel 29f Sv.
Pas na het indienen van onderhavig verzoekschrift op 14 oktober 2022, werd de zaak gepland op de zitting van de meervoudige kamer van 25 januari 2023 en vervolgens weer ingetrokken. De opvatting van de officier van justitie dat het verzoek ex. art. 29f Sv moet worden afgewezen omdat het duidelijk is dat strafvervolging eraan zit te komen, gaat naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet op.
Gelet op het bovenstaande, in samenhang bezien, zal de rechtbank het verzoek toewijzen en de zaak geëindigd verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart dat de zaak tegen verdachte met parketnummer 09/842158-18 is geëindigd.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. P. Burgers, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. E. Özsoy, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2023.