In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 7 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER beoordeeld. Eiser had op 5 april 2021 een aanvraag ingediend om bij zijn dochter in Nederland te verblijven, waarbij hij zich beroept op het arrest Chavez-Vilchez. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet had aangetoond dat hij de vader is van zijn dochter en er geen gelegaliseerde vertaling van de Spaanse documenten was overgelegd. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden van het K.A.-arrest en dat er geen objectieve bewijzen zijn overgelegd die de afhankelijkheid tussen eiser en zijn dochter aantonen. De rechtbank stelt vast dat eiser geen bewijs heeft geleverd dat hij en zijn dochter op hetzelfde adres wonen en dat de door hem overgelegde documenten onvoldoende zijn om zijn claims te onderbouwen. Eiser heeft ook geen vertalingen van de Spaanse documenten overgelegd, wat de beoordeling door de rechtbank bemoeilijkt.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de Staatssecretaris, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de Staatssecretaris ter zitting alsnog heeft toegelicht waarom niet aan de voorwaarden van artikel 8 van het EVRM is voldaan. Eiser krijgt recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door de verweerder moeten worden betaald. De rechtbank verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk en het beroep gegrond.