Overwegingen
1. Verzoeker heeft de Oekraïense nationaliteit en heeft zich op 8 november 2022 ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Cadier en Keer. Hij heeft een BSN-nummer ontvangen en heeft voorzieningen genoten in het kader van de Richtlijn tijdelijke bescherming in die zin dat hij zonder tewerkstelligvergunning mag werken en opvang kan krijgen.
2. Verweerder heeft bij besluit van 4 januari 2023 aan verzoeker medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de RTB en verweerder plaatst daarom geen verblijfssticker in het paspoort van verzoeker en verstrekt daarom ook geen Ontheemdendocument.
In het besluit is “aangekruist” dat verzoeker geen recht heeft op verblijf in Nederland op grond van de RTB omdat verweerder “goede redenen heeft om u te zien als gevaar voor de openbare orde en/of nationale veiligheid”. Daar is een handgeschreven toelichting aan toegevoegd: “Gebleken is dat u in Hongarije veroordeeld bent voor een gevangenisstraf langer dan 10 maanden”.
In het besluit is verder vermeld dat verzoeker geen gebruik kan maken van de rechten die horen bij de RTB.
3. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe de rechtsgevolgen van het besluit van 4 januari 2023 op te schorten en verweerder op te dragen hangende bezwaar een sticker te plaatsen.
4. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit tot gevolg heeft dat verzoeker met onmiddellijke ingang geen aanspraak meer kan maken op de rechten die verbonden zijn aan de status van een tijdelijk beschermde derdelander. In het besluit is vermeld dat het maken van bezwaar geen schorsende werking heeft. De voorzieningenrechter overweegt dat hiermee het spoedeisend belang is gegeven. De voorzieningenrechter bepaalt tevens dat verzoeker geen griffierecht is verschuldigd gelet op zijn onderbouwde verzoek tot vrijstelling.
6. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een kenbare en draagkrachtige motivering ontbeert. Verzoeker heeft als gronden van het verzoek onder meer aangevoerd dat verweerder bij zijn uitsluiting van tijdelijke bescherming niet de criteria zoals beschreven in de RTB hanteert. Verweerder heeft niet kenbaar beoordeeld dat en waarom verzoeker een gevaar vormt voor de veiligheid of dat hij een bijzonder ernstig misdrijf heeft gepleegd. Verweerder heeft ook het persoonlijk gedrag van verzoeker niet betrokken in zijn besluit en evenmin getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Verzoeker stelt zich ook op het standpunt dat verweerder hem dient te horen om zich te vergewissen van zijn persoonlijke omstandigheden. Verweerder heeft zich voorafgaand aan het nemen van het besluit niet vergewist van de persoonlijke situatie van verzoeker, heeft het Hongaarse strafvonnis niet opgevraagd en heeft geen overleg gevoerd met het Openbaar Ministerie. Verzoeker wijst op relevante prejudiciële procedures en gaat er, naar zijn zeggen, bij gebrek aan een duidelijk gemotiveerde beslissing van uit dat verweerder meent dat sprake is van een veroordeling wegens een bijzonder ernstig misdrijf zoals benoemd in artikel 3.105c Vb en Vc C2/7.10.1, terwijl thans niet duidelijk is wat moet worden verstaan onder “een bijzonder ernstig misdrijf”. Gemachtigde van verzoeker heeft het Hongaarse vonnis met vertaling en e-mail correspondentie met de Hongaarse gemachtigde van verzoeker over het Hongaarse vonnis en de betreffende regelgeving overgelegd. Verzoeker heeft ook medische informatie van zijn Oekraïense huisarts overgelegd. Verzoeker heeft in reactie van het bericht van verweerder dat deze zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening aangegeven dat verweerder zich kennelijk op het standpunt stelt dat tijdelijke bescherming kan worden geweigerd als sprake is van een veroordeling terzake een bijzonder ernstig misdrijf
énde veroordeelde een gevaar vormt voor de samenleving. Verzoeker leidt uit de proceshouding van verweerder af dat verweerder verzoeker hem kennelijk niet ziet als gevaar voor de Nederlandse samenleving, zodat reeds nu vaststaat dat niet wordt voldaan aan de weigeringsgrond. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter “door te pakken”, dan wel een inhoudelijk standpunt in te nemen om aan verweerder mee te geven bij de beoordeling van het bezwaarschrift.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en motiveert dit als volgt.
8. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of het bezwaar een redelijke kans van slagen maakt. Of verweerder mogelijke gebreken in een latere fase van de procedure kan herstellen is voor deze beoordeling niet relevant. Het is immers aan verweerder om een zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd besluit te nemen en niet aan de voorzieningenrechter om een gebrekkig besluit voor verweerder te repareren.
9. De voorzieningenrechter acht het uitgesloten dat het bezwaar ongegrond wordt verklaard. Het besluit is volstrekt ontoereikend gemotiveerd en dat kan ook niet anders als het besluit volstrekt ontoereikend is voorbereid. Verzoeker is niet gehoord en heeft zijn persoonlijke omstandigheden ook niet anderszins naar voren kunnen brengen voordat het besluit is genomen. Verweerder stelt zichzelf dus niet in staat om een deugdelijk te beoordelen of verzoeker in aanmerking komt voor bescherming op grond van de RTB en de bijbehorende rechten. Verweerder is gehouden zijn besluit te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel en ook daartoe stelt verweerder zichzelf niet in staat. Verweerder kan dus eenvoudigweg zijn besluit niet voorzien van een op de zaak toegespitste motivering. De voorzieningenrechter vermag in het geheel niet in te zien waarom verweerder -reeds gelet op deze omstandigheden- over is gegaan tot het nemen van het te toetsen besluit. Het kan niet anders dan dat verweerder op het moment dat dit besluit wordt genomen zich realiseert dat dit besluit geen stand zal houden én zich realiseert dat verzoeker ook om een voorlopige voorziening gedurende de bezwaarfase zal verzoeken én zich realiseert dat de voorzieningenrechter dit verzoek zal toewijzen. Nadat de gronden van bezwaar zijn ontvangen kan hier in ieder geval geen enkele twijfel meer over bestaan. De voorzieningenrechter vermag in geheel niet in te zien waarom verweerder het bestreden besluit niet intrekt, zodat verzoeker (weer) in aanmerking komt voor bescherming op grond van de RTB en de bijbehorende rechten in ieder geval totdat verweerder wél in staat is een weloverwogen en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd besluit te nemen. Zeker nu verweerder enkele dagen voor de geplande behandeling ter zitting aangeeft in te stemmen met toewijzing van de gevraagde voorziening omdat een strafmaatvergelijking wordt opgestart, is duidelijk dat ook verweerder vindt dat het besluit geen stand kan houden. Het is evident dat dit onderzoek dat verweerder thans gaat verrichten had dienen plaats te vinden
voorafgaandaan het nemen van een dergelijk verstrekkend besluit waarbij verzoeker, die de Oekraïense nationaliteit heeft en in beginsel voldoet aan de voorwaarden om onder de richtlijn te vallen, wordt uitgesloten van alle rechten en aanspraken die hij ontleent aan de RTB.
10. De rechtbank acht een werkwijze waarbij besluiten worden genomen waarvan ook verweerder ten tijde van het nemen het besluit wéét dat deze besluiten geen standhouden in de bezwaarfase en verweerder wéét dat de betreffende verzoeker moet procederen en daarbij in het gelijk gesteld wordt door de voorzieningenrechter in die zin dat de verzoeker bij wijze van voorlopige voorziening onmiddellijk weer in aanmerking gebracht wordt voor alle aanspraken die voortvloeien uit de RTB, bijzonder onzorgvuldig jegens deze verzoeker(s).
Het kan verweerder ook niet ontgaan dat ook de rechtbanken kampen met een schaarse bezetting en gevraagde voorzieningen niet aanstonds na ontvangst van een verzoek om een voorlopige voorziening ter behandeling op een zitting kunnen worden geagendeerd. In het geval van eiser heeft te gelden dat het verzoek is ingediend op 29 januari 2023 en de voorzieningenrechter niet eerder dan 9 juni 2023 het verzoek zou kunnen behandelen. Al die tijd heeft verzoeker geen aanspraken kunnen ontlenen aan de RTB, terwijl hieraan geen deugdelijk besluit ten grondslag ligt.
De voorzieningenrechter realiseert zich dat verweerder kampt met minder menskracht dan benodigd is om alle aanvragen voortvarend te behandelen. De voorzieningenrechter vermag echter niet in te zien dat dit een keuze rechtvaardigt om besluiten te nemen die een verzoeker rechten ontzegt, terwijl ten tijde van het nemen van deze besluiten voor een ieder duidelijk is dat de vereiste zorgvuldigheid niet kan worden en is geboden en de verzoeker gedwongen wordt te gaan procederen en ten gevolge daarvan geruime tijd “in de wacht wordt gezet”.
11. De voorzieningenrechter heeft getracht een manier te vinden om de besluitvorming en uiteindelijke beslissing of verzoeker al dan niet onder de RTB valt en hier rechten aan kan ontlenen te bespoedigen. De voorzieningenrechter heeft daarom partijen gewezen op de mogelijkheid die artikel 7:1a Awb biedt tot het instellen van een sprongberoep en heeft op voorhand medegedeeld indien partijen dat wensen, “de zaak” ten gronde te zullen beoordelen. Juist nu uit de proceshouding van verweerder blijkt dat ook verweerder weet dat het besluit ondeugdelijk is, had een sprongberoep en een behandeling ter zitting de procedure kunnen bespoedigen doordat de rechtbank dan meteen uitspraak kan doen over de uitsluitingsgronden in de RTB en de vraag hoe aan deze uitsluitingsgrond thans invulling lijkt te worden gegeven in het algemeen en of dat ten aanzien van verzoeker op juiste wijze is geschied en/of kan geschieden. De voorzieningenrechter acht het niet meewerken hieraan door verweerder dan ook een gemiste kans om -voor beide partijen en voor de rechtbank- efficiënt om te gaan met de schaars beschikbare tijd en bovenal een gemiste kans om verzoeker zo spoedig mogelijk rechtszekerheid te bieden over zijn “juridische positie”. De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de jurisprudentie van de voorzieningenrechters van de verschillende zittingsplaatsen en stelt vast dat de verzoeken om een voorlopige voorziening doorgaans worden toegewezen. De voorzieningenrechter kent de onderliggende dossiers niet, maar stelt wel vast dat de toewijzingen veelal tevens een vaststelling van motiveringsgebreken bevat omdat gebruik gemaakt wordt van een zogenoemd kruisjesformulier en hier een enkele met pen geschreven opmerking in de kantlijn wordt geplaatst zonder enige referentie aan persoonlijke omstandigheden van de betreffende verzoeker. Het is de voorzieningenrechter bekend uit deze zaken, waar verweerder wél een inhoudelijk verweer uitbrengt, dat verweerder een rechtvaardiging voor deze wijze van het nemen en motiveren van besluit ziet in de schaarse menskracht en “de aanzienlijke hoeveelheid zaken”. Het komt de voorzieningenrechter voor dat juist die omstandigheid verweerder er toe zou moeten bewegen in te gaan op een verzoek om een sprongberoep in te stellen. Dan hoeft immers slechts éénmaal een verweerschrift te worden uitgebracht
énte worden verschenen bij de rechter.
12. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht “door te pakken” en daarmee een inhoudelijke beslissing over de aanspraken van verzoeker op de RTB te geven. De voorzieningenrechter leest in de Awb geen mogelijkheid om in de bezwaarfase uitspraak te kunnen doen in de bijbehorende hoofdzaak. Ook artikel 78 Vw biedt de voorzieningenrechter hiertoe geen mogelijkheid omdat het bezwaar van verzoeker niet is gericht tegen de beschikking tot afwijzing van de aanvraag of intrekking van een verblijfsvergunning. De voorzieningenrechter overweegt wel het navolgende om verweerder mee te geven bij het beoordelen van het bezwaarschrift en het nemen van een beslissing op bezwaar.
13. De RTB bepaalt onder meer het navolgende:
1. De lidstaten kunnen een persoon tijdelijke bescherming weigeren indien:
a.
a) er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat:
(…)
b) er redelijke gronden bestaan om hem als een gevaar voor de veiligheid van de lidstaat van ontvangst te beschouwen, of als de betrokkene ingevolge een definitieve veroordeling voor een bijzonder ernstig misdrijf een gevaar vormt voor de samenleving in de lidstaat van ontvangst.
2. Deze redenen voor uitsluiting zoals bedoeld in artikel 1 mogen uitsluitend gegrond zijn op het persoonlijke gedrag van de betrokkene. De beslissingen of maatregelen inzake uitsluiting dienen op het evenredigheidsbeginsel gegrond te zijn.
14. In de preambule van het “Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan” is onder meer het navolgende bepaald:
(…)
(18) Richtlijn 2001/55/EG houdt naar behoren rekening met de op de lidstaten rustende verantwoordelijkheden met betrekking tot de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid, aangezien de lidstaten wordt toegestaan om een ontheemde tijdelijke bescherming te weigeren indien er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat die persoon een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan als omschreven in de internationale instrumenten die bepalingen inzake dergelijke misdrijven bevatten, dat die persoon buiten de lidstaat van ontvangst een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan alvorens als persoon die tijdelijke bescherming geniet tot het grondgebied van die lidstaat te zijn toegelaten, of dat die persoon schuldig is bevonden aan daden die in strijd zijn met de doeleinden en beginselen van de VN. Die richtlijn biedt de lidstaten ook de mogelijkheid om een ontheemde tijdelijke bescherming te weigeren als er redelijke gronden bestaan om die ontheemde als een gevaar voor de veiligheid of de samenleving van de lidstaat van ontvangst te beschouwen.
(…)
15. Artikel 3.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 bepaalt onder meer het navolgende:
2 In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister bepalen dat uitzetting niet achterwege blijft, indien:
(…)
f. de vreemdeling ingevolge een onherroepelijk geworden veroordeling wegens een bijzonder ernstig misdrijf een gevaar vormt voor de Nederlandse samenleving; of
g. er redelijke gronden aanwezig zijn om de vreemdeling als gevaar voor de nationale veiligheid te beschouwen.
(…)
4. Een besluit op grond van het tweede lid, onder e tot en met g, wordt met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel gebaseerd op het persoonlijke gedrag van de vreemdeling.
16. Verzoeker heeft terecht naar voren gebracht dat artikel 3.9a Voorschrift Vreemdelingen niet voorziet niet in een uitsluitingsgrond.
17. In “Werkinstructie 2022/17 Richtlijn tijdelijke bescherming Oekraïne en asielprocedure” is met betrekking tot het ontzeggen van tijdelijke bescherming het navolgende bepaald:
(…)
Niet in aanmerking voor de richtlijn
In paragraaf 2.1 staat beschreven wie in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming. Er kunnen redenen bestaan om iemand tijdelijke bescherming te ontzeggen. In artikel 3.1a Vreemdelingenbesluit, tweede lid staat onder andere dat uitzetting niet achterwege wordt gelaten indien er:
• ernstige redenen aanwezig zijn om aan te nemen dat de vreemdeling:
(…)
• de vreemdeling ingevolge een onherroepelijk geworden veroordeling wegens een bijzonder ernstig misdrijf een gevaar vormt voor de Nederlandse samenleving; of
• er redelijke gronden aanwezig zijn om de vreemdeling als gevaar voor de nationale veiligheid te beschouwen.
Voor wat betreft openbare orde aspecten kan aangesloten worden bij de criteria die gelden om vluchtelingschap te ontzeggen. Er wordt dus beoordeeld of er sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf. Hiervan is sprake als de vreemdeling onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf of hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en deze straf of maatregel tenminste 10 maanden bedraagt. Zie hiervoor verder Vreemdelingencirculaire C2 paragraaf 7.10.
(…)
18. Gelet op het bovenstaande is het evident dat het bezwaar door verweerder gegrond zal moeten worden verklaard. Het toepasselijke juridische kader, zoals neergelegd in artikel 28, tweede lid, RTB, vereist immers, zoals door verzoeker terecht aangevoerd, dat het besluit moet worden gebaseerd op het persoonlijke gedrag van eiser en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Het enkel met de pen op een gestandaardiseerde brief met ruimte om kruisjes te zetten bijschrijven dat eiser in Hongarije door de strafrechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf met een langere duur dan 10 maanden voldoet niet aan deze vereisten.
19. De voorzieningenrechter overweegt dat niet duidelijk is welk toetsingskader verweerder hanteert. In het besluit is hieromtrent, zoals eerder overwogen, geen enkele uitleg verschaft maar enkel vermeld dat verzoeker in Hongarije is veroordeeld zonder zelfs maar aan te geven wanneer dit vonnis is uitgesproken, op welke strafbare feiten dit vonnis betrekking heeft, wat de pleegdatum van deze feiten is, of het vonnis onherroepelijk is, wat de strafmaat is en, nóg belangrijker, of verweerder de uitsluiting baseert op uitsluitend dit enkele vonnis en wat voor deze beslissing dan de juridische grondslag is. Het is niet aan verzoeker om dit alles zelf te bedenken. Deze wijze van het nemen en motiveren van een besluit acht de voorzieningenrechter in strijd met het verdedigingsbeginsel omdat verzoeker, en dat benoemt verzoeker in wezen ook, geen idee heeft waartegen hij zich moet verweren. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker niet in staat is om deugdelijk op te komen tegen het besluit als verweerder het juridisch kader niet benoemt en het besluit niet meer dan de enkele mededeling behelst dat verweerder verzoeker uitsluit van de bescherming en rechten die de RTB biedt.
20. De voorzieningenrechter concludeert dat het bestreden besluit zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken bevat, maar kan dit besluit in de onderhavige procedure niet vernietigen. Gelet op de thans bekende feiten en omstandigheden acht de voorzieningenrechter het niet onaannemelijk dat verweerder deze gebreken
niet kan herstellenbij de beslissing op bezwaar, maar ook een dergelijke beslissing kan de voorzieningenrechter thans niet nemen. Verweerder heeft aangegeven een strafmaatvergelijking op te starten. Verweerder heeft inmiddels ook kennis kunnen nemen van de door verzoeker overgelegde communicatie met de Hongaarse advocaat van verzoeker en van het betreffende strafvonnis. Ongeacht de uitkomst van de strafmaatvergelijking zal verweerder moeten toetsen aan het (Unierechtelijke) evenredigheidsbeginsel. De voorzieningenrechter geeft verweerder mee deze toets allereerst en dus alvorens het verrichten van de strafmaatvergelijking, na te gaan of hij, gelet op de door verzoeker aangedragen persoonlijke feiten en omstandigheden, de doelstellingen van de RTB, het actuele landenbeleid met betrekking tot Oekraïne en meer in het bijzonder het vertrekmoratorium en de stellingname dat de wijze van besluitvorming in “Oekraïne-zaken” is ingegeven door schaarse menskracht aan de zijde van verweerder, te verrichten. Verweerder moet zich de vraag stellen of het aan verzoeker weigeren van bescherming en andere aanspraken op grond van de RTB evenredig is. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat indien verweerder deze beoordeling eerst verricht op grond van het thans beschikbare dossier, nader onderzoek niet langer nodig is.
21. Omdat het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder tot het vergoeden van de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 837,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, waarbij de waarde per punt €837,00 bedraagt en de wegingsfactor 1 is).