In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit, die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had in beroep enkel gronden aangevoerd met betrekking tot zijn familie- en gezinsleven, specifiek op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een duurzaam gezinsleven met zijn partner, met wie hij samenwoont en die zwanger is van hun kind.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder zijn stelling dat hij betrokken is bij de dagelijkse activiteiten van het gezin en dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard over zijn rol in het huishouden. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De overgelegde documenten, zoals foto's en een brief van de ouders van zijn partner, werden als onvoldoende beschouwd om aan te tonen dat er daadwerkelijk sprake is van een gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op basis van familie- en gezinsleven. De aanvraag werd afgewezen als kennelijk ongegrond, en het beroep van eiser werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door rechter N.M. Spelt, in aanwezigheid van griffier S. Sari, en is openbaar gemaakt op 8 juni 2023.