Overwegingen
1. Eiser heeft de Indiase nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1994. Eiser heeft op 27 juli 2022 in Nederland asiel aangevraagd. Voordat hij in Nederland asiel heeft aangevraagd, verbleef eiser - sinds 2021 - in Oekraïne op grond van een tijdelijke verblijfsvergunning in verband met een studie.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij sikh is en hij daardoor wordt gediscrimineerd. Op school wilden kinderen niet met hem spelen en hij moest van school veranderen. In een winkel wilde de verkoper een product niet aan eiser verkopen vanwege zijn geloof. Ook is eiser drie keer ontslagen toen zijn werkgevers erachter kwamen dat hij sikh is. Verder heeft eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij als sikh steun heeft betuigd voor een onafhankelijk Khalistan door te posten
op social media en door deel te nemen aan protesten in 2010, 2011 en op 26 januari 2021. Vanwege zijn deelname aan het laatstgenoemde protest wordt eiser door de politie gezocht.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
4. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
5. Discriminatie vanwege geloof;
4. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser en zijn steun aan Khalistan geloofwaardig. Verder acht verweerder deels geloofwaardig dat eiser is gediscrimineerd vanwege zijn geloof. Verweerder acht geloofwaardig dat eiser op school werd gediscrimineerd. Verweerder acht ongeloofwaardig dat eiser vanwege zijn geloof is gediscrimineerd in een winkel en dat hij door zijn geloof is ontslagen. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond1, omdat eiser uit een veilig land van herkomst komt: India. Volgens verweerder valt eiser niet onder een uitzonderingscategorie, omdat sikhs niet als een religieuze minderheid in India worden beschouwd. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat alle sikhs een gegronde vrees voor vervolging hebben bij terugkeer naar India. Eiser heeft volgens verweerder eveneens niet aannemelijk gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de Indiase autoriteiten staat vanwege zijn (marginale) politieke activiteiten. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
5. Eiser voert in essentie aan dat verweerder ten onrechte stelt dat India een veilig land van herkomst is voor sikhs. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij meerdere bronnen aangehaald.
6. Verweerder stelt zich in essentie op het standpunt dat India wel een veilig land van herkomst is voor sikhs. Verweerder wijst eveneens naar meerdere bronnen ter onderbouwing van zijn standpunt.
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder India heeft aangewezen als veilig land van herkomst. Een aanwijzing van een land als veilig van herkomst betekent dat een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit - in dit geval India - geen bescherming nodig hebben. Het is vervolgens aan de vreemdeling - in dit geval eiser - om aannemelijk te maken dat India in zijn individuele geval toch niet veilig is. Hierbij geldt een hoge drempel.2
8. Het algemeen rechtsvermoeden dat India een veilig land van herkomst is, geldt niet voor iedereen afkomstig uit India. Verweerder heeft meerdere categorieën uitgezonderd:
9. vreemdelingen die afkomstig zijn uit de ‘union territory’ Jammu en Kasmir;
10. religieuze minderheden, zoals moslims en christenen;
11. Dalit-vrouwen en -meisjes;
1. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474. - personen die zich kritisch hebben getoond over de Indiase overheid en het overheidsbeleid, en als gevolg daarvan problemen hebben ondervonden (bijvoorbeeld mensenrechtenactivisten, academici en demonstranten).3
9. Verweerder heeft de aanwijzing van India als veilig land van herkomst en de aangewezen uitzonderingscategorieën gebaseerd op de herbeoordeling van 2 december 2021.4 In de periode voor de herbeoordeling had verweerder de aanwijzing van India als veilig land van herkomst opgeschort, omdat een aanmerkelijke achteruitgang was geconstateerd.5 De herbeoordeling van 2 december 2021 ‘Landeninformatie - India’, bijlage bij de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 14 december 20216, vermeldt onder andere dat moslims, christenen en sikhs problemen ondervinden in India en constateert een achteruitgang in de bescherming van religieuze minderheden. De (algemene) achteruitgang in India gaf verweerder uiteindelijk aanleiding om vreemdelingen die afkomstig zijn uit de ‘union territory’ Jammu en Kasmir, religieuze minderheden, zoals moslims en christenen, Dalit-vrouwen en -meisjes, journalisten en personen die zich kritisch hebben getoond over de Indiase overheid en het overheidsbeleid, en als gevolg daarvan problemen hebben ondervonden, uit te zonderen van de aanwijzing van India als veilig land van herkomst.
10. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat in het asielbeleid dat geldt voor India7 sikhs niet zijn aangewezen als religieuze minderheid, in de zin dat voor hen India niet als veilig land van herkomst zou gelden zoals dat wel het geval is voor christenen en moslims.
11. Gezien wat is vastgesteld in de herbeoordeling van India als veilig land van herkomst is de rechtbank van oordeel dat verweerder India voor eiser als sikh ten onrechte als veilig land van herkomst heeft aangemerkt en daarmee ten onrechte de bewijslast bij eiser heeft gelegd om aannemelijk te maken dat India in zijn geval toch niet veilig is. Van belang is dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser een sikh is en dat sikhs een religieuze minderheid zijn in India.8 De opvatting van verweerder dat sikhs niettemin niet tot de uitzonderingscategorie religieuze minderheid behoren en dat India daarom een veilig land van herkomst is, is niet in overeenstemming met de herbeoordeling van India als veilig land van herkomst. De rechtbank wijst op de wijze waarop verweerder de uitzondering ‘religieuze minderheden’ heeft geformuleerd: christenen en moslims worden als voorbeelden genoemd. Omdat er sprake is van voorbeelden, valt niet in de zien dat sikhs als (kleinere) religieuze groep dan christenen9 en moslims10 in India niet onder de uitzondering zouden vallen. De landenbijlage wijst daar evenmin op, omdat er niet alleen voorbeelden worden gegeven van problemen die moslims en christenen in India ondervinden maar ook
voorbeelden van problemen die sikhs in India ervaren. De stelling van verweerder tijdens de zitting dat de uitzondering slechts is gericht op moslims en christenen volgt de rechtbank dan ook niet.
3 Zie paragaaf C7/1.2 van de Vreemdelingencircula ire 2000 (Vc).
4 Kamerstukken II 2021-2022, 19 637 nr. 2807 van 14 december 2021, bijlage van 2 december 2021.
5 Kamerstukken II, 2020-2021, 19 637, nr. 2664 van 30 september 2020.
6 Kamerstukken II, 2021-2022, 19 637, nr. 2807 van 14 december 2021.
7 Paragaaf C7/1.2 van de Vc.
8 Ongeveer 1.7 % van de Indiase bevolking.
9 Ongeveer 2,3 % van de Indiase bevolking.
10 Ongeveer 14,2 % van de Indiase bevolking.
12. De aanvraag van eiser is ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder eisers asielrelaas heeft beoordeeld op basis van de hoge bewijsdrempel die verbonden is aan het afwijzen van een aanvraag op basis van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (zie overweging 7) en daarmee op basis van de vooronderstelling dat India voor eiser een veilig land van herkomst is. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).