Op 27 januari 2023 hebben verzoekers beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 25 mei 2022 voor een machtiging voor voorlopig verblijf. Op 6 april 2023 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ambtshalve een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend aan verzoekers als gezinsleden van de referent. Na deze beslissing hebben verzoekers hun beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan verzoekers tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op hun aanvraag.
Gelet op deze omstandigheden is het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekers hebben gemaakt, vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank past de wegingsfactor 'licht' toe, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.