ECLI:NL:RBDHA:2023:8225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
AWB 22/1044 en AWB 22/1045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het rechtmatig verblijf van een Poolse eiser in Nederland en de gevolgen van eerdere aanhoudingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 10 mei 2023, wordt het beroep van een Poolse eiser tegen de vaststelling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De eiser, geboren op [geboortedatum], heeft de Poolse nationaliteit en is in Nederland komen wonen. De rechtbank behandelt de vraag of de eiser rechtmatig verblijf heeft in Nederland op basis van het Unierecht. De Staatssecretaris heeft in een besluit van 30 september 2021 vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijf heeft en dat hij Nederland binnen 28 dagen moet verlaten. Dit besluit is gebaseerd op eerdere aanhoudingen van de eiser door de politie, waaronder voor winkeldiefstal en openbare dronkenschap, en het feit dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan.

De rechtbank overweegt dat de eiser niet kan aantonen dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt en dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als economisch actieve of niet-actieve gemeenschapsonderdaan. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging door de Staatssecretaris in het nadeel van de eiser uitvalt, gezien zijn eerdere aanhoudingen en het gebrek aan bewijs voor zijn rechtmatig verblijf. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Staatssecretaris dat de eiser Nederland moet verlaten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan de voorwaarden voor verblijf te voldoen en de gevolgen van crimineel gedrag op hun verblijfsstatus.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/1044 en AWB 22/1045
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 10 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Polen, eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Koesveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.B.G. Bel).

Inleiding

Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Poolse nationaliteit. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling door verweerder dat eiser/verzoeker (eiser) geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft op grond van het Unierecht en Nederland binnen 28 dagen moet verlaten.
In het besluit van 30 september 2021 (primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland als gemeenschapsonderdaan heeft op grond artikel 8.12 van het Vb.
In het besluit van 7 februari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening met zaaknummer AWB 22/1045, op 26 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Totstandkoming van de besluiten

De politie eenheid Midden-Nederland heeft eiser op 14 september 2021 aangehouden voor winkeldiefstal. De politie heeft toen vastgesteld dat eiser in de zes maanden voorafgaand aan de aanhouding voor winkeldiefstal, ook is aangehouden voor openbare dronkenschap. Daarnaast is hij diverse keren geregistreerd voor overlast met betrekking tot dronkenschap en ruzie. Naar aanleiding van de overlast is de politie gaan twijfelen of eiser voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf en heeft daarom onderzoek gedaan. Uit dat onderzoek is gebleken dat eiser in de Basisregistratie Personen (BRP) geregistreerd is als niet-ingezetene per 23 juli 2019 en geen zorgverzekering heeft, recent geen arbeid in loondienst heeft verricht, maar wel een arbeidsverleden heeft in Nederland. Uit de gegevens van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is gebleken dat eiser in ieder geval sinds 2016 korte periodes voor verschillende werknemers werkzaam is geweest en laatstelijk in de periode van 12 november 2020 tot en met 7 maart 2021 een uitkering in het kader van de Ziektewet heeft ontvangen. Naar aanleiding hiervan heeft de politie eiser op 15 september 2021 gehoord.
Eiser is naar eigen zeggen op 27 december 2011 voor het eerst naar Nederland gekomen. Hij is in 2016 vertrokken naar Polen en eind 2016 weer teruggekomen naar Nederland. Eiser heeft tot april 2021 drie maanden in de Ziektewet gelopen in verband met heupklachten. Eiser heeft een vriendin in Zeist. De politie heeft de IND naar aanleiding van deze bevindingen voorgesteld het EU-verblijfsrecht als bedoeld in Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn) te beëindigen.
Verweerder heeft vervolgens in het primaire besluit geconcludeerd dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van het Unierecht als geïmplementeerd in de artikelen 8.12 en verder van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser verblijft al langer dan drie maanden in Nederland, verricht geen arbeid in loondienst of als zelfstandige, is niet ingeschreven voor een beroepsopleiding en heeft niet aangetoond dat hij op zoek is naar werk. Eiser is immers niet ingeschreven als werkzoekende bij het Uwv en heeft geen werkloosheidsuitkering. Eiser heeft in het verleden arbeid verricht, maar niet is gebleken dat eiser onvrijwillig werkloos is. Eiser voldoet derhalve niet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als economisch actieve gemeenschapsonderdaan. Ook beschikt eiser niet over middelen van bestaan om in zijn eigen onderhoud te kunnen voorzien en voldoet dus ook niet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als economisch niet actieve gemeenschapsonderdaan. Verweerder heeft verder besloten dat eiser Nederland binnen 28 dagen moet verlaten. Verweerder heeft hierbij het belang van eiser om in Nederland te mogen verblijven afgewogen tegen het belang van de Nederlandse Staat en geconcludeerd dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de vaststelling dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en Nederland binnen 28 dagen moet verlaten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6. De rechtbank overweegt dat het verzoek van eiser in het beroepschrift om de eerder in de procedure naar voren gebrachte argumenten in de beoordeling te betrekken – zonder daarbij aan te geven in welk opzicht, in zijn visie, de reactie van verweerder in het bestreden besluit ontoereikend was – onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op dient in te gaan. De rechtbank richt zich op wat eiser in beroep concreet heeft aangevoerd.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van een onzorgvuldige procedure voorafgaand aan het primaire besluit?
8. Eiser voert aan dat de procedure voorafgaand aan het primaire besluit onzorgvuldig en in strijd met de equality of arms is, omdat hij niet een gelijkwaardige kans heeft gekregen om op het voornemen of het primaire besluit te reageren en eerder in de procedure bijgestaan had moeten worden door een gemachtigde.
9. De rechtbank is het niet met eiser eens. Eiser is op 15 september 2022 door de politie gehoord met behulp van een tolk in de Poolse taal. Hem is toen meegedeeld dat hij gehoord wordt in verband met een voornemen tot beëindiging van rechtmatig verblijf en dat hij in de gelegenheid wordt gesteld om zijn zienswijze daarop kenbaar te maken. Eiser heeft zijn zienswijze gegeven en dit is in een proces-verbaal vastgelegd. Uit de wet volgt niet dat eiser verplichte bijstand moet worden verleend tijdens het gehoor. Uit het voorgaande blijkt niet dat het principe van gelijke proceskansen (equality of arms) is geschonden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er ten onrechte nader onderzoek gedaan door de politie?
10. Eiser voert aan dat dat de politie ten onrechte nader onderzoek heeft gedaan naar het rechtmatig verblijf van eiser. Eiser stelt hierover dat hij ten tijde van het gehoor heeft aangegeven dat hij in zijn eigen onderhoud kon voorzien met hulp van zijn netwerk. Ook heeft eiser verklaard dat hij weer aan het werk wil, maar dat hij als gevolg van zijn lichamelijke klachten niet in staat was om te werken. Eiser stelt dat hij nooit een beroep heeft gedaan op de openbare kas en daarom bestaat er geen causaal verband tussen de door de politie geconstateerde overtredingen en een gebrek als bedoeld in artikel 8.12 tot en met 8.15 van het Vb. De overtredingen duiden er veeleer op dat eiser een persoonlijk probleem heeft, maar niet dat hij uit geldgebrek misdrijven zou plegen.
11. De rechtbank is het niet eens met eiser. In de Nota van Toelichting bij het besluit van 8 juli 2014 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2014, 268) staat dat onder andere crimineel gedrag en overlast indicaties zijn die kunnen leiden tot een toets of aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf wordt voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat het sinds 2016 regelmatig veroorzaken van overlast in combinatie met de recente aanhouding voor vernieling en een vermogensdelict voldoende aanwijzing voor de politie vormde om te betwijfelen of eiser in zijn eigen onderhoud kan voorzien. Er was voldoende aanleiding om een specifiek geval van redelijke twijfel aan te nemen, waardoor op grond van artikel 8.16, eerste lid, van het Vb onderzoek naar eisers verblijfsrecht mocht worden verricht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser rechtmatig verblijf?
12. Eiser voert aan dat hij onverkort voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 8.12 tot en met 8.15 van het Vb. Hij was op zoek naar werk en hij werkt inmiddels. Eiser voldoet daarmee zonder meer aan de voorwaarden om als rechtmatig verblijvend EU-onderdaan te worden aangemerkt. Eiser heeft ter onderbouwing van dat standpunt in bezwaar en in beroep een uitzendovereenkomst overgelegd.
12. De rechtbank is het niet met eiser eens dat hij rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser weliswaar een arbeidsverleden heeft in Nederland, maar in ieder geval sinds 7 maart 2021 geen reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. De omvang van eisers arbeid in de periode na 7 maart 2021 voldoet namelijk niet aan de vereisten van daadwerkelijke en reële arbeid als vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc). Niet gebleken is dat eiser voor meer dan 40% van de gebruikelijke arbeidstijd werkzaam is geweest, dan wel arbeid heeft verricht waarmee hij meer dan 50% van de bijstandsnorm heeft verdiend. Verweerder heeft voor die vaststelling het interne administratiesysteem van de overheid (Suwinet) ingekeken. De enkele niet nader onderbouwde stelling ter zitting dat Suwinet niet altijd compleet is, acht de rechtbank onvoldoende om niet op de gegevens uit Suwinet te mogen vertrouwen.
12. De rechtbank volgt verder ook de toelichting van verweerder in beroep ten aanzien van de in de beroepsfase overgelegde uitzendovereenkomst. Los van het feit dat deze overeenkomst ziet op de periode van ná het bestreden besluit, blijkt daaruit niet dat eiser inmiddels wel aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voldoet. Uit raadpleging van Suwinet volgt namelijk dat die uitzendovereenkomst niet heeft geleid tot het verrichten van daadwerkelijke en reële arbeid in voornoemde zin. Verder is het feit dat eiser enige werkzaamheden heeft verricht via uitzendbureaus onvoldoende voor het oordeel dat hij een reële kans heeft op werk. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor verblijf als economisch actieve gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a van het Vb.
Dat eiser verder stelt in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien door het uitvoeren van klussen en zwart werk en een ziektekostenverzekering heeft afgesloten, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om hem aan te merken als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan, als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid aanhef en onder b, van het Vb. Eiser heeft immers zoals verweerder heeft onderbouwd niet aangetoond over voldoende middelen te beschikken. Uit het voorgaande volgt dat niet blijkt dat eiser voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 8.12 tot en met 8.15 van het Vb. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser duurzaam verblijfsrecht?
15. Eiser voert aan dat hij sinds 2011 in Nederland woont en werkt en verweerder zich voor het onderzoek naar eisers inkomen dus niet had mogen beperken tot de afgelopen vijf jaren. Eiser stelt dat hij voldeed aan de voorwaarden van artikel 8.17 van het Vb om als duurzaam verblijvend EU-onderdaan aangemerkt te worden en dat er dan geen gronden bestaan tot intrekking van dat verblijfsrecht. Verder kan zijn duurzame verblijfsrecht niet teniet gaan zolang er geen sprake is van één van de in artikel 8.18 van het Vb genoemde beëindigingsgronden en daarvan is niets gesteld of gebleken.
15. De rechtbank is het niet eens met eiser, in zoverre hij stelt dat hij door verweerder aangemerkt had moeten worden als duurzaam verblijvend EU-onderdaan. Zoals verweerder heeft gesteld heeft eiser zelf verklaard dat hij in december 2011 naar Nederland is gekomen, begin 2016 terug is gekeerd naar Polen voor familiezaken en vakantie en eind 2016 weer is teruggekeerd. Eiser is in 2016 dus meer dan zes maanden weggeweest uit Nederland, waardoor eventueel opgebouwd duurzaam verblijf in de periode van december 2011 tot januari 2016 is komen te vervallen. De informatie uit Suwinet ondersteunt eisers eigen verklaring op dit punt. Uit Suwinet blijkt verder dat eiser sinds 5 oktober 2016 weer werkzaam was in Nederland en vanaf november 2016 daadwerkelijke en reële arbeid heeft verricht. Op 7 maart 2021 is eisers Ziektewetuitkering vervallen en sindsdien heeft hij geen daadwerkelijke en reële arbeid meer verricht en is niet gebleken dat hij actief op zoek is naar werk. Zoals verweerder terecht stelt, heeft eiser daarmee wederom niet 5 jaren ononderbroken rechtmatig verblijf opgebouwd en kan hij daarom ook nu niet aangemerkt worden als duurzaam verblijvend economisch actieve gemeenschapsonderdaan. Verweerder heeft daarom terecht gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voldoet voor het verkrijgen van duurzaam verblijfsrecht. Verder is in het geheel niet gebleken dat eiser in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en een zorgverzekering heeft en daarmee zou voldoen aan de voorwaarden voor verblijf als economisch inactieve gemeenschapsonderdaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Heeft verweerder de belangen juist gewogen?

17. Eiser is van mening dat de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt niet overtuigt. Eiser voert ter onderbouwing hiervan aan dat hij een persoonlijke en financiële binding heeft met Nederland, omdat hij een vriendin heeft die in Nederland woont en omdat hij zelf al meer dan tien jaar in Nederland woont en werkt.
17. De rechtbank is het niet eens met eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle omstandigheden heeft gewogen en tot het oordeel heeft kunnen komen dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft het volgende in het nadeel van eiser mogen meewegen. Eiser heeft niet aangetoond een duurzame relatie te hebben, verricht geen arbeid in loondienst, heeft niet aangetoond werkzoekend te zijn, heeft voor het laatst in november 2020 arbeid in loondienst verricht, heeft tot maart 2021 een uitkering in het kader van de Ziektewet ontvangen en niet is gebleken dat eiser sindsdien een reële kans op werk heeft en eiser spreekt geen Nederlands. Verder heeft verweerder eisers banden met Polen sterker mogen vinden, omdat hij daar geboren en getogen is en daardoor bekend verondersteld mag zijn met de cultuur en gewoontes in Polen en omdat hij in Polen familie heeft wonen. Eisers enkele stelling dat hij een vriendin heeft zonder dit met stukken nader te onderbouwen heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om een duurzame relatie aannemelijk te vinden. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Had verweerder eiser moeten horen?

19. Eiser is van mening dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in de bezwaarprocedure. Eiser voert ter onderbouwing hiervan aan dat verweerder conclusies trekt uit de stukken zonder ze te verifiëren. Zoals verweerders conclusie dat uit de politiecontacten blijkt dat eiser niet in zijn eigen onderhoud kon voorzien. In beroep heeft eiser hierover nog aangevoerd dat hij samen met zijn vriendin naar een hoorzitting had kunnen komen om de relatie inzichtelijk te maken.
19. De rechtbank oordeelt dat verweerder eiser niet hoefde te horen, omdat de besluiten van verweerder duidelijk zijn en de argumenten die eiser in bezwaar heeft aangevoerd niet hadden kunnen leiden tot een ander besluit. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld was er voldoende aanleiding voor een toets of aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf werd voldaan. Verder heeft verweerder naar aanleiding van de door eiser overgelegde documenten onderzoek gedaan in Suwinet. Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat hij met zijn vriendin gehoord had kunnen worden over zijn relatie overweegt de rechtbank dat eiser in bezwaar geen gronden heeft ingediend tegen verweerders overwegingen ten aanzien van zijn relatie en eiser bovendien zijn standpunt over zijn relatie niet heeft onderbouwd.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en verweerder mocht overgaan tot het opleggen van een verwijderingsmaatregel.
21. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.
De (voorzieningen)rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
RICHTLIJN 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004,
betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de
burgers van de Unie en hun familieleden (…).
Artikel 3
1. Deze richtlijn is van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, punt 2), die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
[…]
Artikel 7
1. Iedere burger van de Unie heeft het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven:
a. a) indien hij in het gastland werknemer of zelfstandige is,
b) indien hij voor zichzelf en voor zijn familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland, en over een verzekering beschikt die de ziektekosten in het gastland volledig dekt, of
c) — indien hij is ingeschreven aan een particuliere dan wel openbare instelling die door het gastland overeenkomstig de wetgeving of administratieve praktijk is erkend of wordt gefinancierd, om er als hoofdbezigheid een studie, daaronder begrepen een beroepsopleiding, te volgen; en
— indien hij beschikt over een verzekering die de ziektekosten in het gastland volledig dekt, en hij de bevoegde nationale autoriteit, - door middel van een verklaring of van een gelijkwaardig middel van zijn keuze -, de zekerheid verschaft dat hij over voldoende middelen beschikt om te voorkomen dat hij of zijn familieleden tijdens zijn verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland; of
d) indien hij een familielid is van een burger van de Unie die voldoet aan de voorwaarden onder a), b) of c) en hij deze burger begeleidt of zich bij hem voegt.
Vreemdelingenbesluit 2000.
Artikel 8.7
1. Deze paragraaf is van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
(…)
Artikel 8.12
De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, heeft langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt;
c. is ingeschreven voor een opleiding die is opgenomen in de Registratie instellingen en opleidingen, bedoeld in artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en artikel 6.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, om als hoofdbezigheid een studie of beroepsopleiding te volgen, beschikt over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt, en hij met een verklaring of een gelijkwaardig middel naar zijn keuze de zekerheid verschaft dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan voor zichzelf en zijn familieleden;
Artikel 8.15.
Het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, eindigt niet door afwezigheid uit Nederland:
a. van ten hoogste zes maanden per jaar;
(…)
Artikel 8.16
1. Onverminderd de artikelen 8.22 en 8.23 eindigt het rechtmatig verblijf niet zolang de vreemdeling aan de in de artikelen 8.12 tot en met 8.15 genoemde voorwaarden voldoet. In specifieke gevallen van redelijke twijfel kan Onze Minister onderzoeken of aan de voorwaarden wordt voldaan. Het onderzoek geschiedt niet stelselmatig. Een beroep op de algemene middelen leidt niet zonder meer tot beëindiging van het rechtmatig verblijf.
2. Onverminderd de artikelen 8.22 en 8.23, eindigt het rechtmatig verblijf niet zolang de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid:
a. werknemer of zelfstandige is; of
b. naar Nederland is gekomen om werk te zoeken en hij kan bewijzen dat hij nog steeds werk zoekt en een reële kans op werk heeft.
Artikel 8.17
1. Duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft:
a. de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, die gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad;
(…)
Artikel 8.18
1. Duurzaam verblijfsrecht kan slechts worden verloren door een afwezigheid van meer dan twee achtereenvolgende jaren uit Nederland.
2. Duurzaam verblijfsrecht kan door Onze Minister uitsluitend worden beëindigd om ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid.
Vreemdelingencirculaire 2000
paragraaf B10/2.2
Reële en daadwerkelijke arbeid
In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb beschouwt de IND een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige als deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht.
Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als:
•de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm; of
•de burger van de Unie ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.