ECLI:NL:RBDHA:2023:8191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
SGR 21/2539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag elektrische rolstoel voor binnen wegens ontbreken procesbelang

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 mei 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een elektrische rolstoel voor binnen behandeld. Eiseres had eerder, op 1 juli 2020, een aanvraag ingediend die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was afgewezen. Het college handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit van 12 februari 2021. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiseres inmiddels over de gewenste elektrische rolstoel beschikt, die haar door het college is verstrekt in een besluit van 14 juni 2022. Dit besluit houdt in dat eiseres tot en met 31 mei 2024 een speciale scootmobiel met kinderzitje en een elektrische rolstoel voor korte afstanden in bruikleen krijgt. De rechtbank concludeert dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, aangezien haar verzoek is ingewilligd. Eiseres heeft niet gereageerd op verzoeken van de rechtbank om haar standpunt te verduidelijken, wat de conclusie versterkt dat er geen belang meer is bij de behandeling van het beroep. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2539

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: F. Elidrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres. Het beroep is gericht tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een elektrische rolstoel voor binnen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 1 juli 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 februari 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. De rechtbank stelt vast dat het college met het bestreden besluit ook heeft beslist op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van het college van 1 juli 2020 tot afwijzing van de aanvraag van eiseres om kindzorg op grond van de Wmo 2015. Het college is in het bestreden besluit bij die afwijzing gebleven. De gronden van eiseres in beroep hebben echter alleen betrekking op de afwijzing van de aanvraag om een elektrische rolstoel voor binnen. Tegen de afwijzing van de aanvraag om kindzorg heeft eiseres geen gronden ingediend. Het verzoek aan de rechtbank te bepalen dat zij een vergoeding krijgt voor de door haar ingekochte zorg voor haar jonge kind is geen grond zoals bedoeld in artikel 6:5 van de Awb. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat het beroep van eiseres slechts is gericht tegen de in het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van haar aanvraag om een elektrische rolstoel voor binnen.
Procesbelang
3. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiseres nog een belang heeft bij haar beroep. De rechtbank moet deze vraag ambtshalve beantwoorden.
3.1.
De bestuursrechter hoeft een bij hem ingediend beroep alleen te beoordelen als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Indien dat belang ontbreekt, of is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis van een geschilpunt.
3.2.
Eiseres heeft zich op 10 december 2019 bij het college gemeld voor een scootmobiel met kinderzitje. Naar aanleiding van deze melding heeft op 13 januari 2020 een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens het huisbezoek is onder meer besproken dat eiseres in aanmerking wenst te komen voor ondersteuning bij de zorg voor haar (toen) pasgeboren kind en een elektrische rolstoel voor binnen. Op 3 maart 2020 heeft eiseres tegen het advies van het college in een aanvraag voor een elektrische rolstoel voor binnen ingediend. Deze aanvraag heeft het college bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, afgewezen.
3.3.
Eiseres wenst met haar beroep alsnog in aanmerking te komen voor een elektrische rolstoel voor binnen. Zij heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat zij met een elektrische rolstoel voor zowel binnen als buiten niet is geholpen.
3.4.
Met de besluiten van 14 juni 2022 heeft het college, naar aanleiding van de aanvragen van eiseres van 7 april 2022, alsnog besloten eiseres tot en met 31 mei 2024 een speciale scootmobiel met kinderzitje en een elektrische rolstoel voor de korte afstanden (binnen) in bruikleen te verstrekken.
3.5.
Het college heeft de besluiten van 14 juni 2022 op 6 februari 2023 aan de rechtbank toegezonden en het standpunt ingenomen dat hiermee volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiseres, zodat zij geen procesbelang meer heeft. De rechtbank heeft eiseres bij brieven van 17 februari 2023 en 29 maart 2023 verzocht te reageren op dit standpunt van het college. Eiseres heeft niet op deze verzoeken van de rechtbank gereageerd.
3.6.
Als gevolg van de besluiten van het 14 juni 2022 beschikt eiseres thans over de door haar gewenste elektrische rolstoel voor binnen. Dit betekent dat het college aan eiseres is tegemoetgekomen en dat zij geen belang heeft bij een oordeel van de rechtbank hierover. Enig ander belang bij de behandeling van het beroep is door eiseres niet gesteld en daarvan is de rechtbank ook niet gebleken. Het beroep zal daarom wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.