ECLI:NL:RBDHA:2023:8163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 mei 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J.J. van de Kerkhof, heeft tegen deze maatregel beroep aangetekend, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 30 mei 2023 waren zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser heeft aangegeven dat hij zelfstandig naar Duitsland wil vertrekken en heeft zich in het verleden niet onttrokken aan het toezicht. Echter, de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank wijst erop dat eiser in het verleden ook niet aan meldplichten heeft voldaan en illegaal in verschillende Europese landen heeft verbleven.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de inbewaringstelling rechtmatig is. Eiser heeft geen recht op schadevergoeding en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14779

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P.J.J. van de Kerkhof),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. H.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 10 mei 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als verzoek om het toekennen van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring had mogen stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser heeft namelijk in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling en in het aanmeldgehoor van 22 mei 2023 aangegeven dat hij zelfstandig naar Duitsland wil vertrekken. Ook heeft hij in de periode vanaf zijn asielaanvraag tot aan het moment van zijn staandehouding verbleven in het aanmeldcentrum en heeft hij zich niet onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Zo is hij op 8 mei 2023 verschenen voor het nemen van vingerafdrukken en heeft hij op 10 mei 2023 voldaan aan de vordering om in persoon te verschijnen. Dat hij eerder met onbekende bestemming is vertrokken doet daar niet aan af.
4.1.
Eiser heeft de zware gronden 3a en 3b en de lichte gronden 4a, 4c en 4d die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, niet bestreden. Uit de gronden volgt dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast.
Daarbij heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat eiser in het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring niet heeft gezegd dat hij zelf naar Duitsland zal vertrekken, maar dat hij, bij vrijlating, weg zal gaan uit Nederland en wellicht naar België of Duitsland zal vertrekken. Verder heeft de staatssecretaris met name terecht gewezen op de omstandigheden dat eiser in 2017 toen hij zou worden overgedragen aan Duitsland zich ook niet heeft gehouden aan een meldplicht en met onbekende bestemming is vertrokken en eiser, naar eigen zeggen al sinds 2008, illegaal in verschillende Europese landen heeft verbleven en, naar eigen zeggen, soms ook illegaal heeft gewerkt. Gelet op het gewicht dat hieraan - en aan de overige gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel – toekomt, heeft de staatssecretaris in de door eiser benoemde omstandigheden terecht geen aanleiding gezien om tot toepassing van een lichter middel over te gaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.