ECLI:NL:RBDHA:2023:8147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
NL23.13472
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering aan Britse onderdaan in het kader van de Schengengrenscode

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Britse onderdaan die de toegang tot Nederland was geweigerd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze weigering gebaseerd op het feit dat verzoeker niet in het bezit was van een geldig visum of verblijfsvergunning, zoals vereist onder de Schengengrenscode. Verzoeker, die een bedrijf in Nederland heeft en rechtmatig verblijf claimt, stelde dat hij geen visumplicht heeft als Britse onderdaan en dat de weigering onterecht was.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld en vastgesteld dat verzoeker voldoende spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening. De rechter concludeerde dat verzoeker, als houder van een geldig paspoort, niet visumplichtig is en dat de toegangsweigering op onjuiste gronden was gebaseerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker voldoet aan de voorwaarden van artikel 6 van de Schengengrenscode, wat betekent dat hem de toegang tot Nederland niet had mogen worden geweigerd.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat verzoeker toegang tot Nederland moet worden verleend totdat op zijn administratief beroep is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van de Schengengrenscode en de rechten van Britse onderdanen na de Brexit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13472

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juni 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. I.E. van der Fluit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2023 is aan verzoeker de toegang tot Nederland geweigerd.
Verzoeker heeft op 3 mei 2023 administratief beroep [1] tegen de toegangsweigering ingesteld.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft de toegangsweigering gebaseerd op artikel 14, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode [2] , omdat verzoeker niet in het bezit is van een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning.
2. Verzoeker voert aan dat hem de toegang niet geweigerd had mogen worden, omdat hij rechtmatig verblijf in Nederland heeft en hij, als Brit, geen terugkeervisum nodig zou hebben om Nederland weer binnen te komen. Verzoeker heeft een bezwaarprocedure lopen bij de staatssecretaris. Verzoeker geeft aan dat hij een zakenman is. Hij heeft een bedrijf als zelfstandig ondernemer in Nederland. Verzoeker moet voor zijn werkzaamheden fysiek in Nederland zijn. Volgens verzoeker is de toegangsweigering onrechtmatig.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang bij de voorlopige voorziening?
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker ter zitting voldoende gemotiveerd en toegelicht dat en waarom hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
Wat moet de voorzieningenrechter beoordelen?
4. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of het administratief beroep een redelijke kans van slagen heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat het geval. Hieronder wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot dit oordeel is gekomen.
Welke relevante feiten en omstandigheden staan vast?
5. Verzoeker heeft de Britse nationaliteit. Hij is in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding (paspoort).
Verzoeker is Nederland ingereisd op 13 juli 2022. Op 5 augustus 2022 heeft hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier (met als doel het verrichten
van arbeid als zelfstandige) ingediend. Uit artikel 3.3, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) volgt dat verzoekers vrije termijn daardoor is geëindigd uiterlijk op de achtste dag na de indiening van deze aanvraag. Deze aanvraag is afgewezen bij beslissing van 23 maart 2023. Hij heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend. De staatsecretaris heeft in het besluit van 23 maart 2023 aangegeven dat verzoeker de beslissing op zijn bezwaarschrift in Nederland mag afwachten. Verzoeker heeft gedurende de behandeling van zijn aanvraag en in afwachting van de beslissing op zijn bezwaarschrift procedureel rechtmatig verblijf (gehad). [3]
Verzoeker is op 21 april 2023 uitgereisd. Op 1 mei 2021 wilde hij Nederland weer inreizen met de intentie hier langdurig te verblijven en daarom kon hij op dat moment geen aanspraak maken op een nieuwe vrije termijn.
Is de Schengengrenscode van toepassing als langdurig verblijf wordt beoogd?
6. Verzoeker beoogt lang verblijf in Nederland. In dat verband is ter zitting de vraag aan de orde geweest of hij onder het toepassingsbereik van (artikel 6 van) de Schengengrenscode valt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Daarvoor is het volgende redengevend.
6.1
Uit artikel 3 van de Schengengrenscode volgt dat deze verordening van toepassing is op een ieder die de binnen- of buitengrenzen van de lidstaten overschrijdt, behalve op personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen of die een asielverzoek willen indienen. Verzoeker valt niet onder die uitzonderingen.
Uit het arrest ANAFE van 14 juni 2012 van het Hof van Justitie [4] volgt dat alle onderdanen van derde landen, ook wanneer zij de buitengrens overschrijden met het oog op lang verblijf, onder het bereik van de Schengengrenscode vallen en dat daarom de in artikel 13 van Vo 562/2006 (nu artikel 14 van Vo 2016/399) opgenomen voorschriften over de weigering van toegang op hen van toepassing zijn. Dit volgt ook uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [5]
Dit betekent dat (artikel 6 van) de Schengengrenscode op verzoeker van toepassing is.
Mocht verzoeker de toegang worden geweigerd?
7. Uit artikel 14 van de Schengengrenscode volgt imperatief dat de toegang moet worden geweigerd aan personen die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 6.
7.1
De toegangsweigering is gebaseerd op de grond dat verzoeker geen visum of verblijfsvergunning heeft en dat hij daarom niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 6, eerst lid aanhef en onder b, van de Schengengrenscode. Die voorwaarde luidt als volgt:
“(…) indien vereist op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad, in het bezit zijn van een geldig visum, behalve indien zij houder zijn van een geldige verblijfsvergunning of een geldig visum voor verblijf van langere duur; (…)”.
Verordening (EG) nr. 539/2001 is ingetrokken en vervangen door Verordening (EG) nr. 2018/1806 (de Verordening).
De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat de voorwaarde onder b als volgt gelezen moet worden: een derdelander heeft een visum nodig als dat vereist is op grond van Verordening (EG) nr. 2018/1806 van de Raad. Hij heeft dat visum alleen niet nodig als hij houder is van een geldige verblijfsvergunning of van een geldig visum voor lang verblijf als bedoeld in de Schengengrenscode. [6]
Op grond van artikel 1 van deze Verordening zijn visumplichtig de onderdanen van de landen die zijn genoemd in bijlage 1 van deze Verordening. Het Verenigd Koninkrijk staat daar niet in genoemd. Dit betekent dat verzoeker niet visumplichtig is. Partijen waren het daar ook over eens op de zitting.
7.2
Omdat verzoeker niet visumplichtig is, is – gezien de hiervoor genoemde lezing van voorwaarde b. – niet relevant of hij in het bezit is van een verblijfsvergunning of van een visum voor lang verblijf (een machtiging tot voorlopig verblijf). De voorzieningenrechter is daarom voorlopig van oordeel dat verzoeker voldoet aan artikel 6, eerst lid aanhef en onder b, van de Schengengrenscode. Gesteld noch gebleken is dat hij (ook) niet voldoet aan één van de overige voorwaarden van deze bepaling. Dit betekent dus dat hem de toegang niet had mogen worden geweigerd op grond van artikel 6, gelezen in samenhang met artikel 14, van de Schengengrenscode.
7.3
De voorzieningenrechter merkt daarnaast nog het volgende op.
In het proces-verbaal van bevindingen van 1 mei 2023 is vermeld dat verzoeker, (ook) gelet op het bepaalde in artikel 3 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en artikel 2.3 Vb 2000, (kort gezegd) in het bezit moet zijn een visum voor lang verblijf (een mvv) of van een verblijfsvergunning en dat, omdat hij die niet heeft, hem de toegang wordt geweigerd.
Noch afgezien van de omstandigheid dat het maar zeer de vraag is of artikel 3 van de Vw 2000 in overeenstemming is met de Schengengrenscode [7] , kan deze constatering in het proces-verbaal voorshands niet voor juist worden gehouden. In artikel 3, eerste en tweede lid, Vw 2000 is bepaald dat ook in andere gevallen dan de in de Schengengrenscode geregelde gevallen de toegang tot Nederland kan worden geweigerd. Deze bepaling ziet op vormen van toegang met het oog op langdurig verblijf.
Artikel 2.3, eerste lid, Vb 2000 bepaalt – voor zover van belang – dat de toegang tot Nederland (voor langdurig verblijf) niet wordt geweigerd als de vreemdeling in het bezit is van een geldig reisdocument met mvv. Vervolgens staat in het derde lid, onder a, van deze bepaling dat een vreemdeling, die de nationaliteit bezit van “één van bij ministeriële regeling aan te wijzen staten” geen mvv nodig heeft. Dit is nader uitgewerkt in de artikelen 2.2. en 2.3. van het Voorschrift Vreemdelingen (en daarbij behorende bijlagen). Uit die bepalingen volgt dat Britten zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Dit wordt overigens ook bevestigd door de omstandigheid dat de aanvraag van verzoeker niet is afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.
Dit betekent, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, dat de toegangsweigering ook ten onrechte (mede) is gebaseerd op het standpunt dat verzoeker niet beschikte over een mvv.

Conclusie en gevolgen

8. Het voorgaande geeft aanleiding om te veronderstellen dat het administratief beroep kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verzoeker alsnog de toegang tot Nederland wordt verleend totdat op zijn administratief beroep is beslist.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat de staatssecretaris aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De staatssecretaris moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 597,-. De gemachtigde heeft twee proceshandelingen verricht, namelijk het indienen van een verzoekschrift en het verschijnen op de zitting. De vergoeding bedraagt dan € 1.194,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat alsnog de toegang tot Nederland wordt verleend totdat op zijn administratief beroep is beslist;
- draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.194,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De rechtbank merkt het bezwaarschrift van eiser aan als administratief beroep.
2.Verordening (EU) nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen.
3.Artikel 8, aanhef en onder f en h, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.ECLI:EU:C:2012:348, rechtsoverwegingen 33-40.
5.Bijvoorbeeld de uitspraken van 11 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA3601) en 3 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1451, onder 5.1).
6.Het moet dus niet gelezen worden als: de derdelander moet óf een visum voor kort verblijf, óf een geldige verblijfsvergunning óf een visum voor langdurig verblijf hebben.
7.Uit het arrest van 4 september 2014, Air Baltic Corporation (ECLI:EU:C:2014:2155, punt 69) van het Hof van Justitie volgt namelijk dat lidstaten niet over een beoordelingsmarge beschikken om onderdanen van derde landen de toegang tot hun grondgebied te weigeren op grond van voorwaarden waarin de Schengengrenscode niet voorziet. Artikel 3 van de Vw 2000 lijkt hier niet mee in overeenstemming.