ECLI:NL:RBDHA:2023:8142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Nigeriaanse eiser op basis van geaardheid, afvalligheid en vrees voor mensenhandelaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser. De eiser had eerder asiel aangevraagd op basis van zijn homoseksuele geaardheid, maar deze aanvraag was afgewezen. In zijn opvolgende aanvraag voerde hij aan dat hij beter kon verklaren over zijn gevoelens en dat hij vreesde voor mensenhandelaren die hem naar Italië hadden gebracht. De rechtbank heeft de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de verklaringen van de eiser over zijn geaardheid en afvalligheid van de islam niet geloofwaardig achtte. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria te vrezen had voor mensenhandelaren of dat zijn geaardheid en afvalligheid geloofwaardig waren. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde het inreisverbod voor de duur van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14277

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond en aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL23.14278.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek op 31 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] . Eiser heeft eerder in Nederland op 12 juni 2018 asiel aangevraagd. Bij besluit van 31 oktober 2018 is de aanvraag door verweerder niet in behandeling genomen, op de grond dat Italië hiervoor verantwoordelijk was (het overdrachtsbesluit). Vanwege het verstrijken van de uiterlijke overdrachtstermijn heeft verweerder eiser opgenomen in de nationale procedure en het overdrachtsbesluit ingetrokken. Eiser heeft vervolgens op 18 januari 2019 een asielaanvraag ingediend en heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel geaard is. Bij besluit van 10 september 2020 is deze aanvraag door verweerder afgewezen als ongegrond en is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. De nationaliteit en identiteit van eiser zijn geloofwaardig geacht, maar het asielmotief seksuele geaardheid niet. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, ongegrond verklaard bij uitspraak van 29 juni 2021 (ECLI:NL:RBGEL:2021:3270). Niet gebleken is dat eiser hiertegen een rechtsmiddel heeft aangewend.
1.3.
Eiser heeft op 5 april 2022 een opvolgende aanvraag ingediend en heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij beter kan verklaren over zijn gevoelens en gedachten met betrekking tot zijn geaardheid, vanwege de vrijheid en de lhbti-contacten die hij in Nederland heeft. Ter onderbouwing van zijn geaardheid heeft eiser een steunverklaring van LGBT+ Asylum Support overgelegd, waarbij een vragenlijst en foto’s zijn gevoegd, alsook een kopie van een onderdeel uit het boek
#NietGayGenoeg De naakte waarheid – The naked truth,genaamd
#SayitOutLoud. Daarnaast heeft eiser aan de opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd dat hij afvallig is van de islam en dat hij bij terugkeer naar Nigeria te vrezen heeft voor de mensenhandelaren die hem naar Italië hebben gebracht. In dit verband heeft eiser aangegeven dat deze personen geld van hem willen en zijn familie in Nigeria lastig vallen.
1.5.
Verweerder heeft op 8 december 2022 een voornemen en op 10 maart 2023 een aanvullend voornemen uitgebracht. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • homoseksuele geaardheid;
  • mensenhandel;
  • afvalligheid van de islam.
Verweerder acht de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De overige elementen acht verweerder niet geloofwaardig. Verweerder heeft het element geaardheid getoetst aan de hand van de Werkinstructie (WI) 2019/17 (Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd) en het element afvalligheid aan de hand van WI 2022/3 (Bekering en afvalligheid).
1.6.
Eiser heeft op 5 januari 2023 en 17 april 2023 zijn zienswijzen ingebracht.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar de voornemens, de opvolgende aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
3. In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader: eiser heeft weinig scholing genoten, komt uit een andere cultuur en is niet gewend om diepgaand en eerlijk over zijn gevoelens te verklaren, omdat hij uit zelfbescherming heeft aangeleerd zijn homoseksuele geaardheid niet te laten blijken. Ook kan eiser zich niet aan de indruk onttrekken dat er geen nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden van zijn geaardheid en zijn afvalligheid van de islam, omdat telkens is verwezen naar de eerdere asielprocedure. Volgens eiser is sprake van vooringenomenheid in de besluitvorming. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij niet makkelijk over zijn gevoelens praat en deze niet gemakkelijk kan uiten, en dat hij in Nederland de laatste tijd geen vaste relatie meer heeft gehad maar alleen wisselende contacten, waardoor hij minder in staat en geneigd is over gevoelens ten opzichte van deze contacten te verklaren. Daarnaast is volgens eiser onduidelijk hoe het geloofwaardig geachte deelnemen aan activiteiten binnen de lhbti-gemeenschap in zijn voordeel is meegewogen. Tot slot heeft eiser betoogd dat de afvalligheid van de islam ten onrechte niet zelfstandig is beoordeeld.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Referentiekader en gestelde vooringenomenheid
4.1.
De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers referentiekader. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een individuele beoordeling heeft gemaakt waarbij hij heeft gekeken naar eisers verklaringen, zoals over zijn gedragingen, gedachten en gevoelsleven. Dat het volgens eiser vanuit zijn beperkte scholing en culturele achtergrond mogelijk lastiger zou zijn om hierover te verklaren, maakt niet dat van hem niet mag worden verwacht dat hij binnen zijn eigen referentiekader uitvoeriger kan verklaren over de kern van zijn asielrelaas. Verweerder heeft daartoe terecht gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij zijn persoonlijke beleving toelicht. Verweerder stelt niet ten onrechte dat eiser summier en oppervlakkig heeft verklaard met betrekking tot de gestelde geaardheid en afvalligheid. Eiser heeft dit in beroep niet betwist. Evenmin heeft eiser concreet gemaakt welke verklaringen in het licht van zijn culturele achtergrond en beperkte scholing anders beoordeeld zouden moeten worden. De enkele stellingen dat eiser uit zelfbescherming heeft aangeleerd zijn homoseksuele geaardheid niet te laten blijken en dat eiser niet makkelijk over zijn gevoelens kan praten, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Daartoe overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om de gestelde geaardheid met zijn verklaringen aannemelijk te maken en dat eiser in het aanvraagformulier en in de gehoren heeft aangegeven beter te kunnen verklaren over zijn gevoelens en gedachten, vanwege de vrijheid die hij in Nederland heeft ervaren en de contacten die hij heeft opgedaan binnen de lhbti-gemeenschap in Nederland.
4.2.
De rechtbank volgt eiser evenmin in de stelling dat in de besluitvorming sprake is van vooringenomenheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser aan zijn eerste asielaanvraag ook zijn gestelde geaardheid ten grondslag heeft gelegd en dat de afwijzing van die aanvraag in rechte is komen vast te staan. Dat verweerder met betrekking tot de afzonderlijke asielmotieven in de besluitvorming ook op bepaalde onderdelen heeft verwezen naar eerdere verklaringen van eiser in de vorige asielprocedure, maakt niet dat sprake is van vooringenomenheid. Verweerder heeft eiser in deze opvolgende asielprocedure (tweemaal) opnieuw gehoord, waarbij hij in de gelegenheid is gesteld zijn asielmotieven aannemelijk te maken. Ook heeft verweerder bij de beoordeling de door eiser in deze procedure afgelegde verklaringen en overgelegde bewijsstukken betrokken en beoordeeld, zodat sprake is van een nieuwe beoordeling.
Geloofwaardigheid van geaardheid
5.1.
Voor de beoordeling van asielaanvragen waarbij seksuele geaardheid als asielmotief wordt aangevoerd, hanteert verweerder de WI 2019/17. Daaruit blijkt dat bij de beoordeling in het algemeen het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele geaardheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die geaardheid in het land van herkomst en hoe diens ervaringen in het algemeen beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar een lhbti-geaardheid maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is. De rechtbank acht deze vaste gedragslijn niet onredelijk.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn gestelde geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. In rechte staat vast dat eiser in zijn eerste asielprocedure tegenstrijdig heeft verklaard over het moment dat hij realiseerde dat hij homoseksueel is en de relaties die hij in Nigeria zou hebben gehad met [naam A] en [naam B] . [1] In de onderhavige asielprocedure heeft eiser opnieuw wisselend verklaard over hoe hij zich de gestelde geaardheid realiseerde en over zijn ontmoeting met [naam A] . Namens eiser is aangevoerd dat zich op 14 of 15 jarige leeftijd besefte dat hij gevoelens kreeg voor mannen [2] , terwijl eiser heeft verklaard dat hij op 13 jarige leeftijd is afgewend van de islam vanwege zijn homoseksuele geaardheid. [3] Eiser heeft verder verklaard dat hij [naam A] op het voetbalveld [4] heeft ontmoet in 2013 en dat hij eisers voetbaltrainer was. [5] In de vorige procedure heeft eiser verklaard dat hij [naam A] op 20 jarige leeftijd heeft ontmoet [6] , terwijl eiser onderweg was naar de moskee. [7] Verweerder heeft voorts aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij in deze procedure over een ander en eerder moment van realisatie, namelijk een ervaring met een klasgenootje, heeft verklaard, terwijl eiser dit niet naar voren heeft gebracht in zijn vorige asielprocedure. Ook heeft verweerder de verklaring van eiser dat hij zich eenzaam voelde onvoldoende kunnen achten om inzicht te geven in de persoonlijke beleving van eiser, omdat hij dit in het gehoor niet nader heeft toegelicht. Ten aanzien van de uitvoerige correcties en aanvullingen in dit verband heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien waarom eiser tijdens het gehoor desgevraagd er niet in is geslaagd om deze toelichting te geven, maar wel middels de correcties en aanvullingen.
5.3.
Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd en niet ten onrechte gesteld dat eiser summiere en oppervlakkige heeft verklaard over zijn gestelde relaties in Nederland met [naam C] en [naam D] . Daartoe heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser weinig persoonlijke dingen over [naam D] kon vertellen, zoals de namen van zijn gezinsleden en wat hij heeft gestudeerd, terwijl eiser heeft verklaard bijna een jaar een relatie te hebben gehad, dat zij een goede band hadden en sprake over hun verleden en hoe ze hun geaardheid hebben ontdekt. Ook heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat eiser oppervlakkig heeft verklaard hoe hij het heeft beleefd om in Nederland een relatie te hebben. De enkele stelling in beroep dat eiser de laatste tijd alleen wisselende contacten heeft en daardoor minder in staat is om over gevoelens te verklaren, laat het voorgaande onverlet.
5.4.
Verweerder heeft geloofwaardig geacht dat eiser in Nederland actief is binnen de lhbti-gemeenschap. Ook heeft verweerder in zijn beoordeling betrokken dat eiser een steunverklaring van derden, foto’s en het schrijven
#SayitOutLoudheeft overgelegd. In het bestreden besluit is echter niet ten onrechte overwogen dat eiser met zijn verklaringen onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat de lhbti-activiteiten voor hem persoonlijk betekenen. In dit verband heeft verweerder de verklaringen van eiser dat hij ervan geniet, dat hij het leuk en belangrijk vindt, dat hij het fijn vindt om te leren en dat het zijn leven heeft verbeterd, onvoldoende kunnen achten, omdat er geen authentieke beleving uit naar voren komt. Verweerder heeft daarbij kunnen meewegen dat eiser inmiddels enkele jaren betrokken is bij de lhbti-gemeenschap en dat hij heeft aangegeven door die vrijheid nu beter kan verklaren over zijn gedachten en gevoelens, zodat van eiser mag worden verwacht dat hij met meer diepgang kan vertellen over zijn ervaring met de lhbti-activiteiten. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat de steunverklaring van het LGBT+ Asylum Support en de bijgevoegde vragenlijst naar inhoud weinig toevoegt, omdat het bevestigt wat eiser zelf ook heeft verklaard en wat reeds is betrokken in de beoordeling. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de steunverklaring, de vragenlijst, foto’s, het artikel
#SayitOutLouden het deelnemen aan lhbti-activiteiten op zichzelf staand niet leiden tot het oordeel dat de gestelde geaardheid geloofwaardig moet worden geacht. De stelling van eiser dat onduidelijk is hoe het deelnemen aan activiteiten is meegewogen, slaagt dan ook niet.
Geloofwaardigheid van afvalligheid
6. Anders dan eiser aanvoert, is de rechtbank van oordeel dat uit het aanvullend voornemen van 10 maart 2023, pagina 5 tot en met 7, blijkt dat verweerder de gestelde afvalligheid zelfstandig heeft beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser het proces van en de motieven voor afwending niet inzichtelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft de verklaringen van eiser dat zijn geaardheid op 13-jarige leeftijd reden was om zich af te wenden onvoldoende kunnen achten, omdat de geaardheid niet geloofwaardig is geacht. Voorts heeft verweerder niet ten onrechte geoordeeld dat door eiser in de vorige en de huidige procedure tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd over het al dan niet moslim zijn en over het moment dat hij zijn geaardheid ontdekte en afstand deed van de islam en dat deze tegenstrijdigheden door eiser niet zijn weggenomen. De enkele verklaring van eiser dat de rapporten uit de vorige procedure niet kloppen heeft verweerder daartoe onvoldoende kunnen achten. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn ervaringen met het geloof in de periode vanaf zijn 13e tot aan zijn vertrek uit Nigeria tekortschieten, nu hij onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke verandering hij heeft doorgemaakt en hoe hij zijn afvalligheid in Nigeria heeft ervaren. Ook heeft verweerder de verklaringen van eiser dat hij moslims als egoïstisch ziet en het vervelend vindt dat zij de Koran opdringen, onvoldoende kunnen achten. [8] Daartoe stelt verweerder niet ten onrechte dat dit ziet op gedragsaspecten en niet zozeer op het islamitisch geloof. Voorts heeft eiser niet bestreden dat hij volgens verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft wegens toegedichte afvalligheid en dat uit landeninformatie over Nigeria niet blijkt dat afvalligen daar ernstig risico lopen. [9] De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Geloofwaardigheid van vrees voor mensenhandelaren
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria te vrezen heeft voor mensenhandelaren. In dit verband heeft verweerder de verklaringen van eiser, dat hij door zijn gestelde mensenhandelaren gezocht wordt omdat hij hen geld schuldig is en dat zijn familie van hen problemen ondervindt, ongeloofwaardig kunnen achten. Daartoe heeft verweerder terecht gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over de wijze waarop hij met mensenhandelaren naar Italië is gereisd en wisselend heeft verklaard over het onderhouden van contact met zijn familie in Nigeria. De rechtbank constateert dat eiser dit standpunt in beroep niet heeft bestreden.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de door eiser gestelde geaardheid, afvalligheid en vrees voor mensenhandelaren, ongeloofwaardig kunnen achten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria te vrezen heeft. Verweerder heeft de aanvraag daarom terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
9. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die maken dat verweerder niet in redelijkheid tot het opleggen van een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft kunnen komen. In dit verband merkt de rechtbank op dat eiser niet heeft voldaan aan de eerder bij besluit van 10 september 2020 aan hem opgelegde vertrektermijn van vier weken, zodat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Verweerder was daarom gehouden om aan eiser een inreisverbod op te leggen (zie artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000). Op grond van artikel 66a, vierde lid, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en paragraaf A4/2.3 van de Vc 2000, kan verweerder een inreisverbod uitvaardigen voor de duur van twee jaar. Eiser heeft dit niet betwist.
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie overweging 8. van de voornoemde uitspraak van 29 juni 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:3270.
2.Correcties en aanvullingen van 7 november 2022.
3.Pagina 10 van het aanvullend gehoor op 7 februari 2023.
4.Pagina 3 van het gehoor opvolgende aanvraag op 26 september 2022.
5.Pagina 10 van het gehoor opvolgende aanvraag.
6.Pagina 13 van het nader gehoor op 8 januari 2020.
7.Pagina 4 van het aanvullend gehoor op 20 februari 2020.
8.Pagina 10 en 11 van het aanvullend gehoor op 7 februari 2023.
9.Pagina 14 van het bestreden besluit.