ECLI:NL:RBDHA:2023:8080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
23/1330
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een opleidingsaanvraag voor een militair door de staatssecretaris van Defensie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig militair, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser had een opleidingsaanvraag ingediend voor de 'Leergang Buitenlandse Betrekkingen', maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris afdoende had gemotiveerd dat de gewenste opleiding niet noodzakelijk was voor de voortzetting van de loopbaan van de eiser buiten het ministerie van Defensie. De eiser had tot 1 december 2022 als militair gewerkt en was sindsdien werkzaam in de landbouwsector. Hij had eerder al een kassencursus en de Leergang Buitenlandse Betrekkingen gevolgd, waarvoor gedeeltelijke vergoeding was ontvangen. De eiser stelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met zijn beroepswensen en opleidingsniveau, en dat de opleiding noodzakelijk was voor zijn toekomstige loopbaan.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de aanvraag rekening moest houden met het advies van de loopbaanbegeleider, de beroepswensen van de eiser en de relevantie van de opleiding voor de arbeidsmarkt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de opleiding niet noodzakelijk was, gezien de beperkte afstand van de eiser tot de arbeidsmarkt en zijn reeds behaalde master in internationaal land- en watermanagement. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om de ontwikkeling van de loopbaan van de eiser verder te faciliteren, aangezien hij over voldoende loopbaanperspectieven beschikte. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de verzoeken om kostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1330

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: B.M. van Kerkvoorden),
en
de staatssecretaris van Defensie, voorheen de minister van Defensie,verweerder
(gemachtigde: mr. J.H.L. Damen).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de opleidingsaanvraag van eiser afgewezen.
Bij besluit van 18 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 1 mei 2023 middels een videoverbinding. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is tot 1 december 2022 als militair werkzaam geweest bij het ministerie van Defensie en heeft sindsdien een nieuwe baan in de landbouwsector. Hij heeft een ‘kassencursus’ en de ‘Leergang Buitenlandse Betrekkingen’ gevolgd, die door verweerder gedeeltelijk zijn vergoed. [1] Hij heeft verweerder verzocht de opleiding ‘Leergang Buitenlandse Betrekkingen’ (de opleiding) volledig te vergoeden met het oog op de voortzetting van zijn loopbaan buiten het ministerie van Defensie. [2] Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat hij de opleiding niet nodig vindt voor eiser om zijn loopbaan buiten het ministerie van Defensie voort te kunnen zetten.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser stelt dat verweerder bij de beoordeling van zijn aanvraag onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beroepswensen, zijn opleidingsniveau en de relevantie van de opleiding voor de arbeidsmarkt. Verweerder had meer gewicht toe moeten kennen aan het aanvankelijk positieve advies van de loopbaanadviseur. Verder miskent verweerder dat de gevraagde opleiding voor eiser wel degelijk noodzakelijk is om zijn loopbaan in een beleidsmatige functie in de internationale landbouwsector voort te zetten. Eiser wijst er op dat de gevraagde opleiding door zowel verweerder als zijn huidige werkgever regelmatig toegekend wordt, waaruit blijkt dat de noodzaak van de opleiding ingezien wordt. De kennis die hij in de opleiding heeft opgedaan is relevant voor zijn nieuwe functie buiten Defensie. Ook aan de overige voorwaarden voor toekenning van de opleiding is volgens eiser voldaan. Tot slot benadrukt hij dat zijn loopbaanperspectieven binnen het ministerie van Defensie beperkt waren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn gronden in het beroepschrift zeer uitvoerig uiteen heeft gezet. Uit de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat de rechtbank in haar uitspraak niet op alle aangevoerde argumenten afzonderlijk in hoeft te gaan. De rechtbank moet wel alle argumenten bezien, maar mag zich in de uitspraak beperken tot de kern van de door eiser naar voren gebrachte gronden. [3]
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder, bij de beoordeling van een aanvraag van een militair om te worden aangewezen voor een opleiding gericht op een loopbaan buiten het ministerie van Defensie, het advies van de loopbaanbegeleider, de beroepswensen van de militair en de relevantie voor de arbeidsmarkt van de gewenste opleiding en de verhouding tot het werkervarings- en opleidingsniveau van de militair in zijn afweging moet betrekken. [4] In dit kader hanteert verweerder onder andere het uitgangspunt dat hij niet meer opleidingen vergoedt dan noodzakelijk is om de loopbaan buiten het ministerie van Defensie voort te kunnen zetten. [5] De rechtbank acht dit uitgangspunt op zichzelf niet onredelijk.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd dat de door eiser gewenste opleiding niet noodzakelijk is om zijn loopbaan buiten het ministerie van Defensie voort te zetten. De rechtbank begrijpt verweerder aldus dat hij bij zijn afweging doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan het feit dat de afstand tot de arbeidsmarkt van eiser, gelet op zijn werkervarings- en opleidingsniveau, beperkt is. De reden daarvoor is dat eiser over een master internationaal land- en watermanagement beschikt en daarmee voldoende gekwalificeerd is om zijn loopbaan in de landbouwsector voort te zetten. Bovendien had eiser zijn loopbaan ten tijde van het bestreden besluit reeds buiten het ministerie van Defensie voortgezet. Hoewel verweerder bij zijn afweging verplicht is de beroepswensen van een militair mee te wegen, is hij niet verplicht om de ontwikkeling van de loopbaan van een militair die over voldoende loopbaanperspectieven beschikt, verder te faciliteren. Aan de wens van eiser om zijn loopbaan in een internationale richting voort te zetten, hoefde verweerder daarom niet meer gewicht toe te kennen dan hij heeft gedaan. De stelling van eiser dat verweerder de betreffende opleiding regelmatig vergoedt, maakt dat op zichzelf niet anders, omdat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd en niet aannemelijk heeft gemaakt dat het om aanvragen van militairen gaat die in een vergelijkbare situatie verkeren. Dit betekent eveneens dat verweerder voldoende gemotiveerd is afgeweken van het aanvankelijk positieve advies van de loopbaanadviseur. Het betoog van eiser slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 16bis van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR).
2.Op grond van artikel 16a van het AMAR.
3.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2053).
4.Artikel 16a, eerste en tweede lid, van de Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR).
5.In de Richtlijn opleidingen militairen Koninklijke Landmacht, pagina’s 9 en 20, aangeduid als het ‘just enough, just in time’ principe.