Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 3 augustus 2021 asiel aangevraagd in Nederland. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en hierdoor verschillende problemen heeft ondervonden in Gambia. Bij terugkeer vreest eiser voor zijn leven.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser is door verweerder geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de gestelde seksuele gerichtheid van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig geacht.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertegen – samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft een verkeerd referentiekader van eiser geschetst en aangehouden. Dat uit dit referentiekader volgt dat eiser uitgebreide verklaringen kan afleggen over zijn homoseksualiteit is een onjuiste aanname. Daarnaast wordt ten onrechte gesteld dat eisers verklaringen over zijn homoseksualiteit ‘slechts’ oppervlakkig zijn en dat hij onvoldoende heeft verklaard over zijn persoonlijke ontwikkeling. Verweerder heeft in dit verband onvoldoende vragen gesteld over de relaties die eiser heeft gehad. Ook had het op de weg van verweerder gelegen om navraag te doen naar eventuele relaties van eiser in Nederland. Verweerder stelt verder ten onrechte dat eisers verklaringen over de problemen die hij heeft ervaren als gevolg van zijn homoseksualiteit ongeloofwaardig zijn. Tot slot is het voor verweerder relatief eenvoudig om inlichtingen in te winnen bij de Italiaanse autoriteiten over zijn asielprocedure aldaar. Dat eiser in Italië hetzelfde vluchtverhaal heeft verteld, maakt dat hij een constructief en geloofwaardig asielrelaas heeft.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit artikel 31, eerste lid, van de Vwvolgt dat het op de weg van eiser ligt om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Uit artikel 31, vierde lid, van de Vw volgt verder dat verweerder in zijn beoordeling rekening moet houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van eiser, waartoe factoren behoren als eisers achtergrond, geslacht en leeftijd.
5. Verweerder beoordeelt de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele gerichtheid aan de hand van Werkinstructie 2019/17 (hierna: WI). Hierin staan verschillende thema’sdie verweerder in ieder geval betrekt bij het horen en de daaropvolgende beoordeling van de geloofwaardigheid van een vreemdeling die stelt lhbti te zijn. Tijdens het gehoor en bij het bepalen welk gewicht toekomt aan de antwoorden op de vragen die zijn gesteld over iemands seksuele gerichtheid, wordt rekening gehouden met het referentiekader van de vreemdeling. Het gaat daarbij in het bijzonder om de persoonlijkheid en de achtergrond van de vreemdeling. Volgens de WI ligt in het algemeen het zwaartepunt op de antwoorden van de vreemdeling op vragen over de eigen ervaringen van de vreemdeling met betrekking tot de seksuele gerichtheid, wat dit voor hem/haar en de omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar lhbti-zijn als maatschappelijk onacceptabel geldt of strafbaar is gesteld. De rechtbank acht deze vaste gedragslijn van verweerder niet onredelijk.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder ook aandacht had moeten besteden aan de gevoelens die eiser heeft gehad voor (vrouwelijke) leeftijdsgenoten, omdat eiser is opgegroeid als biseksuele jongen en op deze manier een beter beeld geschetst had kunnen worden van de mogelijkheden en onmogelijkheden van eiser om uitgebreid over zijn gevoelens te verklaren. Hoewel eiser nauwelijks is bevraagd over zijn gevoelens voor Maimouna, een vrouw met wie hij in een relatie heeft gehad, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet valt in te zien hoe dit het referentiekader van eiser anders kan maken. Eiser heeft niet concreet toegelicht waarom dit wel zo is.
7. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn stelling dat verweerder ten onrechte geen acht heeft geslagen op het feit dat eiser geen praktiserend moslim is, waardoor hij minder uitgesproken is over zijn gedachten en gevoelens over homoseksualiteit. Niet is onderbouwd waarom iemand als niet-praktiserend moslim hierover minder uitgesproken is. Daarbij komt dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft gewezen op de omstandigheid dat eiser is opgegroeid en opgevoed als moslim, een religie die hij nog altijd aanhangt, in een land waar een taboe op homoseksualiteit heerst. Hierdoor mag verweerder van eiser verwachten dat hij hierover gedachtes en gevoelens heeft en daar ook over kan vertellen.
8. Ook de stelling van eiser dat verweerder, mede gelet op eisers opleidingsniveau, een te westers referentiekader heeft toegepast ten aanzien van het praten over gevoelens, wordt niet gevolgd. Verweerder heeft tegen de achtergrond van eisers referentiekader gemotiveerd uiteengezet wat van hem verwacht mag worden, namelijk dat hij inzichtelijk kan maken hoe het voelt om als homoseksuele jongen in Gambia te leven. In dit verband heeft verweerder terecht gewezen op de verklaringen van eiser dat hij vanaf dertien- of veertienjarige leeftijd, tot aan zijn vertrek in september 2015 (op 22-jarige leeftijd) in Gambia als homoseksueel heeft geleefd. Hierbij heeft verweerder ook kunnen betrekken dat van eiser verwacht mag worden dat hij kan uitleggen hoe een homoseksuele relatie tot stand komt in een land waar dit niet geaccepteerd én hoe het is om een dergelijke relatie te onderhouden. Eiser stelt immers in Gambia twee homoseksuele relaties te hebben gehad. Verweerder heeft hierbij verder kunnen betrekken dat eiser al geruime tijd in Europa verblijft, waardoor eveneens verwacht mag worden dat hij daarover kan verklaren. Verder heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser zijn land van herkomst is ontvlucht vanwege zijn gestelde geaardheid, waardoor hij moet weten dat van hem wordt verwacht dat hij juist over gebeurtenissen die daarmee verband houden kan verklaren. Daarbij komt dat verweerder kenbaar rekening heeft gehouden met eisers opleidingsniveau door verwachtingen ten aanzien van diepgang en de gebruikte terminologie en taalgebruik bij te stellen.
9. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn standpunt dat verweerder een verkeerd referentiekader heeft geschetst. Dat eiser niet in staat is om over zijn gevoelens te verklaren, heeft verweerder niet zonder meer hoeven te volgen.
Geloofwaardigheid van de verklaringen
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verklaringen van eiser over zijn gestelde homoseksuele gerichtheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eisers verklaringen over zijn privéleven en zijn relaties oppervlakkig zijn. Uit de WI volgt immers dat het zwaartepunt in de beoordeling hoort te liggen op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving, en daaraan mag dan ook veel gewicht worden toegekend.
11. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser niet eenduidig verklaart over het moment waarop hij voor het eerst homoseksuele gevoelens heeft ervaren. Zo heeft hij eerst verklaard dat het begonnen is met een vriend genaamd [naam 3] [naam 4],terwijl hij later in het gehoor verklaart dat hij vóór hij met [naam 3] ging, al met andere jongens douchte, omdat hij zich tot hen aangetrokken voelde.Verweerder heeft daarnaast kunnen overwegen dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn persoonlijke belevingswereld ten aanzien van homoseksualiteit in de Gambiaanse samenleving. Hierbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser lange tijd in Gambia heeft verbleven en stelt homoseksuele relaties te hebben gehad, waarbij hij zich bewust was van zijn homoseksuele geaardheid in een overwegend islamitische samenleving waarin dit taboe is. Verweerder heeft ook niet ten onrechte overwogen dat van eiser mag worden verwacht hoe zijn geloof zich verhoudt tot zijn geaardheid. Eiser heeft immers verklaard dat hij is opgegroeid in een overwegend islamitisch land waar een taboe op homoseksualiteit heerst. Ook heeft eiser verklaard dat hij, hoewel niet praktiserend, nog altijd moslim is. Verweerder heeft daarom ook van eiser mogen verwachten dat hij hierover gedachtes en gevoelens heeft, die hij met verweerder kan delen. Gelet op wat hiervoor onder rechtsoverweging 7 en 8 is overwogen wordt tot slot niet gevolgd dat eiser tegen de achtergrond van zijn referentiekader voldoende uitgebreid heeft verklaard over zijn homoseksualiteit in relatie tot de Gambiaanse samenleving en zijn religie.
12. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser geen inzicht heeft gegeven in het ontstaan van de gestelde liefdesrelatie met [naam 3]. In dit verband heeft verweerder kunnen overwegen dat de omstandigheid dat eiser mogelijk nog een puber was toen hij de relatie met [naam 3] aanging, onverlet laat dat hij ook stelt dat deze relatie zo’n vier jaar duurde. Verweerder heeft daarom van eiser mogen verwachten dat hij over deze relatie gedetailleerd kan verklaren, hetgeen hij heeft nagelaten. Ook heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser over zijn gestelde relatie met [naam 5] oppervlakkig verklaart en terug blijft vallen op materialistische kenmerken van een gestelde jarenlange liefdesrelatie. Verweerder heeft in dit verband kunnen overwegen dat eiser nalaat om te concretiseren hoe zijn kennismaking met [naam 5] zich tot een liefdesrelatie heeft ontwikkeld, omdat de antwoorden van eiser blijven steken in algemeenheden.
13. Tijdens het nader gehoor is eiser niet bevraagd over zijn eventuele relaties in Nederland, terwijl dit gelet op de WI wel op de weg van verweerder had gelegen.Dit leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder heeft namelijk terecht opgemerkt dat eiser verschillende keren de gelegenheid heeft gekregen om te vertellen over zijn gestelde relatie in Nederland. In dit verband is terecht gewezen op de omstandigheid dat de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor, die maanden later volgden, geen blijk geven van een veranderde burgerlijke staat. Verweerder heeft verder in het voornemen niet ten onrechte overwogen dat uit de verklaring van COC Nederland, niet blijkt dat eiser een homoseksuele relatie heeft met zijn vriend die hem heeft geïntroduceerd bij deze organisatie. Daarbij komt dat verweerder eiser in het voornemen expliciet heeft uitgenodigd om in de zienswijze desgewenst een nadere toelichting te geven over de gestelde homoseksuele relatie in Nederland. Dit heeft eiser nagelaten. Ook in beroep heeft eiser nagelaten zijn gestelde relatie te concretiseren. De enkele stelling dat het op de weg van verweerder had gelegen om navraag te doen over de eventuele relaties van eiser in Nederland, leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
14. Verweerder heeft tot slot kunnen overwegen dat de enkele niet onderbouwde stelling van eiser dat hij op basis van zijn asielrelaas wel een tijdelijke verblijfsvergunning heeft gekregen in Italië niets afdoet aan verweerders beoordeling dat eiser zijn homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat het voor verweerder mogelijk relatief eenvoudig is om inlichtingen in te winnen bij de Italiaanse autoriteiten, laat onverlet dat verweerder een individuele beoordeling heeft gemaakt op basis van de door eiser afgelegde verklaringen.
15. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij de door eiser gestelde homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig heeft bevonden. Dat betekent dat ook de door eiser gestelde daaruit voortvloeiende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn geacht.
16. Het beroep is ongegrond.
17. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, omdat eiser vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag terecht beroep heeft ingesteld. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.