ECLI:NL:RBDHA:2023:8049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en voortvarend handelen in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die op 17 april 2023 aan de eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, in beroep is gegaan tegen de bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2023 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen, waarna het onderzoek werd gesloten.

De rechtbank heeft verschillende overwegingen besproken, waaronder de stelling van de eiser dat de staatssecretaris niet tijdig de grondslag van de maatregel heeft omgezet en dat er onvoldoende voortvarendheid is in het uitzettingsproces. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld door binnen drie dagen na afloop van de rechtsmiddelentermijn de grondslag om te zetten. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht door niet alle stukken aan de rechtbank te overleggen, aangezien het digitale dossier inmiddels compleet was gemaakt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier J. de Winter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14539

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op 15 mei 2023 op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van het bestreden besluit in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. El Bahi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft verweerder na afloop van de zitting in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen. Na ontvangst van deze stukken heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 24 mei 2023.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Artikel 8:42 van de Awb [2]
2. Eiser stelt dat verweerder in strijd met artikel 8:42 van de Awb heeft nagelaten om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe te zenden. Zo heeft verweerder de LP [3] -aanvraag niet overgelegd. Het rappel na deze aanvraag ontbreekt ook in het dossier. Verder stelt verweerder twee vertrekgesprekken te hebben gevoerd met eiser, maar de verslagen hiervan zitten niet in het dossier.
3. De rechtbank stelt vast dat het digitale dossier inmiddels compleet is gemaakt met de verslagen van de vertrekgesprekken en de LP-aanvraag. Ook heeft verweerder uiteengezet dat algemene rappelbrieven niet aan digitale dossiers worden toegevoegd. In de meegezonden voortgangsrapportage staat dat over de LP-aanvraag op 17 mei 2023 is gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Deze beroepsgrond slaagt niet
.
Voortvarend handelen
4. Eiser meent dat verweerder de grondslag van de maatregel niet tijdig heeft omgezet. Eiser wijst op het arrest van het Hof [4] van 8 november 2022. [5] Daarbij is geoordeeld dat de rechtbank de bewaringsmaatregel ambtshalve moet toetsen, maar volgens eiser zou dit ook aanleiding moeten geven om van de ‘schottentheorie’ af te stappen. Vrijheidsbeneming is een ingrijpend middel en als er iets bij een eerdere maatregel van bewaring misgaat, dient dit ook gevolgen te hebben voor een daaropvolgende maatregel.
5. In dit beroep wordt alleen de rechtmatigheid beoordeeld van de maatregel die op 17 april 2023 aan eiser is opgelegd. De eerder op 28 maart 2023 opgelegde maatregel van bewaring staat niet ter beoordeling. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen om dit wel te doen. In het door eiser aangehaalde arrest van het Hof vindt de rechtbank geen steun voor eisers standpunt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de ‘schottentheorie’ te doorbreken. De rechtbank toetst echter wel of verweerder voortvarend handelt, en daarbij hoort ook het tijdig omzetten van de maatregel naar de juiste grondslag. Op 7 april 2023 is eisers asielaanvraag afgewezen. Eiser had een week de gelegenheid om beroep in te stellen tegen dit besluit. Dit betekent dat de rechtsmiddelentermijn liep tot en met 14 april 2023. Dat deze dag op een vrijdag viel en in het weekend geen grondslagwijziging kon plaatsvinden, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft ter zitting terecht gesteld dat de vrijheidsbeneming ook in het weekend doorloopt en de KMar [6] deze dagen gewoon werkt. Dit standpunt van verweerder is daarom onvoldoende. De rechtbank is echter wel van mening dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld door binnen drie dagen na afloop van de rechtsmiddelentermijn de grondslag om te zetten.
6. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Verweerder had eerder moeten starten met het verwijderingsproces en wacht ten onrechte op vingerafdrukken van eiser. Hij heeft immers al eerder natte en digitale vingerafdrukken afgegeven in het kader van zijn asielaanvraag. Eiser stelt daarom dat nieuwe vingerafdrukken niet nodig zijn.
7. De maatregel van bewaring is op 17 april 2023 aan eiser opgelegd. Op 20 april is de LP-aanvraag ingevuld en alvast verzonden naar de LP-kamer met een kopie van eisers vingerafdrukken. Op 25 april 2023 is geprobeerd natte vingerafdrukken van eiser af te nemen, maar eiser heeft geweigerd hieraan mee te werken. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 19 mei 2023 blijkt dat aan eiser is uitgelegd dat het afgeven van natte vingerafdrukken van belang kan zijn voor de inwilliging van zijn LP-aanvraag. Desondanks weigert eiser medewerking te verlenen. Eiser bemoeilijkt hiermee zijn vertrek. Dat hij in het verleden al eens vingerafdrukken heeft afgegeven maakt dit niet anders. Verder is de LP-aanvraag op 26 april 2023 doorgezonden aan de Marokkaanse autoriteiten en is op 17 mei 2023 gerappelleerd. Op 20 april 2023 en 19 mei 2023 zijn vertrekgesprekken gevoerd met eiser. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Laissez-passer.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.ECLI:EU:C:2022:858.
6.Koninklijke Marechaussee.