In deze zaak heeft verzoeker, geboren op [geboortedatum] en van Iraanse nationaliteit, op 15 september 2022 beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 3 januari 2022. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 9 november 2022 de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd. Na deze beslissing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, waarop verweerder heeft aangegeven bereid te zijn de kosten van de verleende rechtsbijstand in beroep te vergoeden.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag.
De rechtbank concludeert dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is en veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten worden vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij de rechtbank de wegingsfactor 'licht' toepast, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.