In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit, op 18 oktober 2021 een asielaanvraag ingediend. Na een periode van inactiviteit heeft eiser op 8 juli 2022 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 25 augustus 2022 alsnog de aanvraag ingewilligd, wat leidde tot de verstrekking van een verblijfsvergunning asiel aan eiser. Ondanks deze toekenning heeft eiser zijn beroep gehandhaafd, met het verzoek om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft in overweging genomen dat, volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen, aangezien verweerder inmiddels een besluit heeft genomen. Dit betekent dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk niet-ontvankelijk is.
Eiser heeft daarnaast een verzoek tot proceskostenveroordeling ingediend, waarop de rechtbank heeft beslist dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld. De kosten zijn vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de beslissing genomen om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en verweerder te veroordelen in de proceskosten.