In deze zaak heeft verzoeker, geboren op [geboortedatum] en van Eritrese nationaliteit, op 5 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 19 augustus 2021. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft in een besluit van 31 oktober 2022 de aanvraag van verzoeker alsnog ingewilligd. Na deze beslissing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, waarop verweerder heeft gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft overwogen dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag. Hierdoor is het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond verklaard.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De kosten zijn berekend voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij de rechtbank de wegingsfactor 'licht' heeft toegepast, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.