ECLI:NL:RBDHA:2023:7985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
09-213828-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en medeplichtigheid aan mishandeling van een jonge vrouw

Op 8 juni 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en medeplichtigheid aan mishandeling. De feiten vonden plaats op 21 augustus 2022, toen de verdachte samen met een medeverdachte een jonge vrouw, aangeduid als [slachtoffer], in een auto heeft vastgehouden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door de medeverdachte te helpen de vrouw in de auto te duwen en haar tegen haar wil vast te houden, zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de vrijheidsberoving. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen van het uitlokken van verkrachting en mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 60 dagen, waarvan 56 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een werkstraf van 100 uren opgelegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en psychosociale problemen, en paste het jeugdstrafrecht toe. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 779,50, inclusief wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact daarvan op het slachtoffer, en legde bijzondere voorwaarden op aan de verdachte, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/213828-22
Datum uitspraak: 8 juni 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 25 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Kooijmans en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.P. Koerselman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Aan de verdachte is – samengevat weergegeven – ten laste gelegd dat hij op 21 augustus 2022 samen met een ander:
- [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden (feit 1);
- heeft geprobeerd om [slachtoffer] door andere, onbekend gebleven personen te laten verkrachten (feit 2 primair), dan wel dat hij aan dat feit medeplichtig is geweest (feit 2 subsidiair);
- [slachtoffer] heeft mishandeld (feit 3 primair), dan wel dat hij aan dat feit medeplichtig is geweest (feit 3 subsidiair).

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair en het onder 3 primair ten laste gelegde. Verder heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 3 subsidiair ten laste gelegde.
Op nadere standpunten van de officier van justitie zal de rechtbank hierna – voor zover van belang – nader ingaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er ernstig moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer] . Vervolgens heeft de raadsvrouw op verschillende gronden bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde.
Op nadere standpunten van de verdediging zal de rechtbank hierna – voor zover van belang – nader ingaan.
3.3.
Vrijspraak feit 2 primair en subsidiair en feit 3 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op het uitlokken van verkrachting van [slachtoffer] . Dit brengt met zich mee dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank is verder met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld, noch dat hij daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] . De verdachte moet daarom ook van het onder 3 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit acht de rechtbank de verklaring die [slachtoffer] op 21 november 2022 heeft afgelegd voldoende betrouwbaar en geloofwaardig om voor het bewijs te gebruiken. Daartoe is van belang dat haar verklaring gedetailleerd is en bovendien ook consistent is met de verklaring die zij op 21 augustus 2022 ter plaatse tegenover de politie heeft afgelegd. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat haar verklaring op belangrijke onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daarbij wijst de rechtbank met name op het WhatsApp-gesprek tussen [slachtoffer] en haar moeder, de bevindingen van de verbalisanten met betrekking tot de wijze waarop zij [slachtoffer] hebben aangetroffen in het voertuig alsmede het bij haar geconstateerde letsel en de eigen verklaring van de verdachte. De omstandigheid dat [slachtoffer] pas enkele maanden na het incident aangifte heeft gedaan doet naar het oordeel van de rechtbank – gelet op het voorgaande – aan de betrouwbaarheid van haar verklaring niets af terwijl dit bovendien verklaarbaar is uit het feit dat [slachtoffer] enige tijd was weggelopen van huis.
Feitencomplex
De rechtbank stelt op basis van de redengevende feiten en omstandigheden zoals opgenomen in de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 21 augustus 2022 omstreeks 19:30 uur [slachtoffer] en de medeverdachte heeft opgehaald op [locatie 1] te Den Haag. In de auto die door de verdachte werd bestuurd is op enig moment een conflict ontstaan tussen [slachtoffer] en de medeverdachte over het verwijderen van foto’s die op de telefoon van [slachtoffer] zouden staan. De verdachte is naar verschillende locaties in Den Haag en Leidschendam gereden en ook op verschillende locaties gestopt. Op deze locaties en gedurende de rit daarnaartoe werd [slachtoffer] op meerdere momenten door de medeverdachte geslagen en gestompt. Ook werd haar telefoon afgepakt en werden er verschillende andere goederen van haar uit de auto gegooid. Tevens is [slachtoffer] door de medeverdachte gedwongen om haar kleding uit te doen en werd zij vervolgens geheel naakt in de auto gehouden. De verdachte is vervolgens naar de [locatie 2] in Leidschendam gereden. Daar heeft de politie [slachtoffer] rond 23:30 uur naakt in het voertuig aangetroffen nadat zij haar moeder had gewaarschuwd en haar live-locatie had gestuurd.
Bewijsoverwegingen feit 1
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] in eerste instantie vrijwillig in de auto is gestapt. Er is pas sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving vanaf het moment dat zij met geweld terug de auto in werd geduwd en zij werd tegengehouden om de auto te verlaten. De deuren zaten op een kinderslot, waardoor [slachtoffer] het voertuig niet van binnenuit heeft kunnen openen. Dat de verdachte niet heeft geweten dat [slachtoffer] het voertuig niet kon verlaten vanwege het op slot zijn van de deuren door het kinderslot – zoals hij op de terechtzitting heeft verklaard – acht de rechtbank niet geloofwaardig. Immers, er hebben zich meerdere momenten voorgedaan waarbij de verdachte het voertuig heeft stilgezet, de verdachte en de medeverdachte het voertuig hebben verlaten en de medeverdachte het achterportier heeft geopend en daarna met [slachtoffer] in gevecht is geraakt of daar heeft geprobeerd om haar telefoon te pakken. Na het eerste moment had het de verdachte moeten opvallen dat [slachtoffer] het voertuig na het sluiten van het achterportier niet kon verlaten. Dat de verdachte dit op enig moment daadwerkelijk in de gaten heeft gehad, blijkt ook wel uit de verklaring die hij hierover heeft afgelegd bij de rechter-commissaris.
De rechtbank is verder van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De verdachte heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] door de medeverdachte te helpen om haar terug de auto in te duwen en haar armen te pakken om haar op haar plek te houden. De rechtbank weegt verder mee dat sprake is geweest van een autorit die ongeveer vier uur heeft geduurd en dat de verdachte, alhoewel hij daartoe verschillende mogelijkheden heeft gehad, zich niet heeft gedistantieerd van het handelen van de medeverdachte. Gelet op al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte samen met de medeverdachte [slachtoffer] van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden door de handelingen die zijn opgenomen in de tenlastelegging onder het tweede tot en met het vierde en het zesde tot en met het achtste gedachtestreepje.
De handelingen zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen achter het eerste, vijfde, negende en tiende gedachtestreepje, hebben naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet bijgedragen aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank zal de verdachte van deze onderdelen dan ook vrijspreken.
Bewijsoverwegingen feit 3 subsidiair
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de chatberichten tussen de verdachte en de medeverdachte – die hebben plaatsgevonden voordat [slachtoffer] werd opgehaald – vast dat de medeverdachte het plan had om [slachtoffer] in elkaar te slaan. Aldus bestond er, toen [slachtoffer] later samen met de medeverdachte door de verdachte met de door hem gehuurde auto werd opgehaald, een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou worden mishandeld en was de verdachte zich daarvan ook bewust.
Nadat de verdachte [slachtoffer] en de medeverdachte heeft opgehaald in de genoemde auto, is de situatie tussen [slachtoffer] en de medeverdachte op enig moment geëscaleerd en is [slachtoffer] geslagen en gestompt. De verdachte is met [slachtoffer] en de medeverdachte blijven rondrijden en heeft – zoals hierboven overwogen – [slachtoffer] tegen haar wil vastgehouden in het voertuig door de deuren van het voertuig op een kinderslot te houden. Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet alleen de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou worden mishandeld bewust aanvaard, maar bovendien ook opzettelijk de gelegenheid verschaft aan de medeverdachte om [slachtoffer] te mishandelen. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan de mishandeling van [slachtoffer] .
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Feit 1
hij op 21 augustus 2022 te 's-Gravenhage en Leidschendam, gemeente Leidschendam/Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door:
- met [slachtoffer] te blijven rondrijden,
- de deuren op
een(kinder)slot te houden,
- [slachtoffer] meerdere malen te slaan en stompen,
- de telefoon van [slachtoffer] af te pakken,
- tegen [slachtoffer] te zeggen dat ze haar kleding uit moest trekken omdat zij anders opnieuw zou worden geslagen,
- [slachtoffer] tegen haar wil naakt in het voertuig te houden.
Feit 3 subsidiair
[medeverdachte] op 21 augustus 2022 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] meerdere malen tegen haar schouder en tegen het lichaam te slaan en stompen
tot het plegen van
welkmisdrijf hij, verdachte, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door toen daar
- [slachtoffer] op te halen in een door hem gehuurd deelvoertuig en
- met [slachtoffer] en [medeverdachte] rond te blijven rijden en
- [slachtoffer] tegen haar wil vast te houden in dat voertuig door de deuren van het voertuig op
een(kinder)slot te houden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht toegepast moet worden. De officier van justitie heeft vervolgens gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een jeugddetentie voor de duur van 140 dagen, waarvan 136 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, inclusief contactverboden met [slachtoffer] en [medeverdachte] . Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van een werkstraf voor de duur van 100 uren gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw heeft het standpunt ingenomen dat in geval van bewezenverklaring het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast, waarbij rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Een passende straf is volgens de raadsvrouw oplegging van een deels voorwaardelijke taakstraf met daaraan verbonden een proeftijd met eventueel bijzondere voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van een jonge, kwetsbare vrouw en de medeplichtigheid aan de mishandeling van diezelfde vrouw.
Het slachtoffer is gedurende enkele uren in een auto opgesloten en rondgereden door de verdachte. De medeverdachte heeft het slachtoffer meermalen geslagen, waardoor zij letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving door het slachtoffer terug de auto in te duwen en haar in bedwang te houden. Verder volgt uit het dossier dat het slachtoffer in de auto door de medeverdachte is gedwongen om zich te ontdoen van al haar kleding. Daarvan zijn ook filmopnames gemaakt. De medeverdachte heeft vervolgens telefonisch contact gezocht met mannen om het naakte slachtoffer aan te bieden voor seks. Uit het dossier volgt dat er al geïnteresseerden bij de auto stonden, die zich uit de voeten maakten toen de politie arriveerde. Deze situatie moet voor het slachtoffer bijzonder vernederend én beangstigend zijn geweest. De verdachte heeft, ondanks dat hij, als de bestuurder van de auto, daartoe voldoende gelegenheid heeft gehad, niets significants ondernomen om deze situatie voor het slachtoffer te beëindigen.
Met het plegen van deze feiten heeft de verdachte een belangrijke bijdrage geleverd aan de grove inbreuk die is gemaakt op de vrijheid en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten een grote impact kunnen hebben op het leven van het slachtoffer. Dat daar in dit geval sprake van is blijkt ook wel uit de toelichting van het slachtoffer op de vordering tot schadevergoeding.
De omstandigheid dat de verdachte in het verleden gepest is en naar zijn zeggen mede als gevolg van die ervaringen tijdens het gebeurde bevroor, doet niet af aan de ernst van het feit en de impact daarvan op het slachtoffer, hoe pijnlijk en verdrietig die vroegere ervaringen voor de verdachte ook moeten zijn.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 april 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor het plegen van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de persoon van de verdachte van 10 mei 2023. Hieruit volgt dat er bij de verdachte mogelijk sprake is van een beperkte weerbaarheid, voortkomend vanuit psychosociale problemen als gevolg van pestgedrag in zijn jeugd. Op andere leefgebieden worden nagenoeg geen problemen waargenomen en de verdachte heeft ook diverse beschermende factoren in zijn leven.
Gelet op de ontkennende houding van de verdachte heeft de reclassering het risico op recidive en letselschade niet kunnen inschatten. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. De verdachte heeft zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis goed gehouden aan het toezicht en de afspraken met de reclassering. De reclassering adviseert bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het volgen van een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden. Daarbij heeft de reclassering geadviseerd om, gelet op het feit dat de verdachte nog thuiswonend is, naar school gaat en ontvankelijk is voor sociale, emotionele en praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen, het jeugdstrafrecht toe te passen.
Alhoewel de rechtbank oog heeft voor het (pest)verleden van de verdachte, laat de eigen kwetsbaarheid van de verdachte zijn (mede) verantwoordelijkheid voor het gebeurde onverlet. Er zijn geen aanknopingspunten dat hij niet in staat is zijn aandeel in het gebeurde te zien of dat hij daarvoor geen verantwoordelijkheid kan nemen. De rechtbank vindt het positief dat de verdachte op de terechtzitting zijn excuses heeft aangeboden aan het aanwezige slachtoffer. Deze kwamen op de rechtbank oprecht over. Tegelijkertijd lijkt de verdachte, gelet op zijn verklaringen ter terechtzitting, de schuld voor zijn handelen vooral buiten zichzelf, bij anderen, te leggen en lijkt hij geen volledige verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn eigen gedrag.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Gelet op het bepaalde in artikel 77c Sr kan de rechtbank ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van strafbare feiten de leeftijd van achttien jaren maar nog niet die van drieëntwintig jaren heeft bereikt, indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank ziet in de persoon van de verdachte zoals dat is gebleken uit het reclasseringsadvies en het verhandelde ter terechtzitting voldoende aanwijzingen om de verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht. Dit betekent dat bij de strafoplegging een pedagogische benadering voorop staat.
De op te leggen straf
De rechtbank overweegt dat de aard en ernst van de feiten, in het bijzonder van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, rechtvaardigen dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd voor een duur die langer is dan de vier dagen die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank echter aanleiding om hier in het voordeel van de verdachte van af te zien.
De rechtbank ziet wel aanleiding om de door de officier van justitie geëiste voorwaardelijke jeugddetentie te matigen. Naar het oordeel van de rechtbank doet een jeugddetentie voor de duur van twee maanden voldoende recht aan de ernst van de feiten en biedt het opleggen van een groot voorwaardelijk deel daarvan tegelijkertijd een goede stok achter de deur. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 56 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan de proeftijd zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank ziet ook aanleiding om daarnaast een contactverbod met [slachtoffer] en de medeverdachte als bijzondere voorwaarde op te leggen. Tot slot acht de rechtbank oplegging van een werkstraf voor de duur van 100 uren passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, omdat de rechtbank aan de verdachte geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zal opleggen die in duur langer is dan de door hem reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.173,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 548,50 aan materiële schade en € 625,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de rechtbank, gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid, de vordering hoofdelijk dient toe te wijzen tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Tevens heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat deze moet worden afgewezen, omdat de gestelde materiële schade niet nader is onderbouwd en omdat het causaal verband tussen de immateriële schade en de ten laste gelegde feiten ontbreekt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden doordat haar identiteitskaart en OV-chipkaart kwijt zijn geraakt nadat deze uit het voertuig zijn gegooid en dat er kleding kapot is gegaan bij het uittrekken daarvan door de medeverdachte. Deze schade staat naar het oordeel van de rechtbank in een voldoende rechtstreeks verband tot het onder 1 bewezen verklaarde feit. Het gevorderde bedrag van in totaal € 154,50 acht de rechtbank daarvoor passend en redelijk.
De rechtbank zal de overige gevorderde posten, te weten € 144,00 voor Apple Airpods en € 250,00 voor het vervangen van sloten, afwijzen. Ten aanzien van de Airpods overweegt de rechtbank dat uit het procesdossier blijkt dat de Airpods van de benadeelde partij zijn teruggevonden en teruggegeven, zodat er geen sprake is van schade. Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding bestaande uit kosten voor het vervangen van de sloten is ter terechtzitting gebleken dat er (nog) geen sloten zijn vervangen, terwijl ook niet gebleken is dat de benadeelde partij eventueel te maken kosten zelf zal moeten dragen. Bovendien valt niet in te zien hoe deze kosten in redelijkheid aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Immateriële schade
De rechtbank acht het bestaan van immateriële schade aannemelijk geworden. De aard, de duur en de ernst van de normschending door de verdachte brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 625,00 aan smartengeld billijk.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering toewijzen tot een bedrag van € 779,50, bestaande uit € 154,50 aan materiële schade en € 625,00 aan immateriële schade en het meer of anders gevorderde afwijzen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 augustus 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal daarom aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 779,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 augustus 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] . Bij gebreke van betaling en verhaal kan onder handhaving van deze verplichting gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 dagen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 48, 49, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 primair en subsidiair en onder 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
medeplichtigheid aan mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
60 (zestig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
56 (zesenvijftig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich daarbij aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal zoeken of hebben met:
[slachtoffer] , [geboortedatum 1] en
[medeverdachte] , [geboortedatum 2]
zolang het Openbaar Ministerie dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf,bestaande uit
een werkstraf,zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
100 (honderd) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
50 (vijftig) dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 779,50 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 augustus 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 779,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 augustus 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Renckens, voorzitter,
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter,
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juni 2023.