ECLI:NL:RBDHA:2023:7979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
NL23.2108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake tijdelijke bescherming voor Georgische verzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Georgische verzoeker die niet in aanmerking kwam voor bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd gesteld dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming, omdat hij vóór de relevante datum van 27 november 2021 Oekraïne had verlaten. Verzoeker, die in Oekraïne verbleef op basis van een permanente verblijfsvergunning, had in januari 2022 zijn familie in Oekraïne bezocht en was daarna naar Nederland gekomen. Tijdens de zitting op 20 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, omdat verweerder niet had erkend dat verzoeker de Georgische nationaliteit had en niet de Oekraïense, zoals in het besluit was vermeld. Dit leidde tot de conclusie dat er onzekerheid bestond over de afloop van de bezwaarschriftprocedure. De voorzieningenrechter besloot om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, waarbij het primaire besluit werd geschorst tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd bepaald dat verweerder binnen één week na de uitspraak een verblijfssticker in het paspoort van verzoeker moest plaatsen. Verweerder werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, die op € 1.674,- werden vastgesteld.

De uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2108

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

[v nummer]
(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

Procesverloop

In het besluit van 9 januari 2023 heeft verweerder bepaald dat verzoeker niet in aanmerking komt voor bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. [1]
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verzoeker vrij te stellen van het griffierecht.
Feiten en omstandigheden
2. Verzoeker heeft de Georgische nationaliteit. Hij verbleef in Oekraïne op grond van een permanente verblijfsvergunning. In januari 2022 heeft verzoeker (korte tijd) in Oekraïne bij zijn familie verbleven.
Standpunt verzoeker
3. Verzoeker voert aan dat de oorlogsdreiging wel degelijk de reden was om op 15 januari 2022 Oekraïne te verlaten. Op de zitting heeft verzoeker toegelicht dat hij sinds 2016 in Polen heeft gewerkt op grond van tijdelijke visa als vrachtwagenchauffeur, maar hij woonde bij zijn familie in Oekraïne. Verzoeker heeft voor verschillende bedrijven door heel Europa gereden. Hij heeft in Polen geen woning. Verzoeker was continu aan het werk en verbleef onderweg in verschillende hotels. Hij werkte steeds twee maanden, en ging dan weer een tijdje naar Oekraïne om bij zijn familie te zijn. Voor het laatst was hij in januari 2022 in Oekraïne om met zijn familie orthodoxe kerst te vieren. Verzoeker is nooit van plan geweest om in Polen te wonen. Toen zijn familie afgelopen augustus naar Nederland is gegaan, is hij ook naar Nederland gekomen. Hier verblijft hij bij zijn ouders en broer in [plaats] , die werken bij [naam bedrijf] . Verzoeker kan bij hetzelfde bedrijf aan de slag als hij een verblijfssticker krijgt.
Het bestreden besluit
4.1
In het bestreden besluit is aangekruist: “De IND heeft vastgesteld dat u de Oekraïense nationaliteit hebt. Maar u bent al vóór 27 november 2021 vertrokken uit Oekraïne. En u verbleef voor die datum niet in Nederland. Ook bent u geen gezinslid van een persoon die recht heeft op tijdelijke bescherming.” Verder is handgeschreven toegelicht: "U hebt verklaard dat u 06.06.2021 Oekraïne hebt verlaten. U hebt verklaard dat u sindsdien in Polen hebt gewoond en gewerkt. Tevens hebt u verklaard dat u van 06.01.22 tot 15.01.22 op familiebezoek in Oekraïne bent geweest. U bent niet ontheemd geraakt door het conflict. U valt niet onder de richtlijn."
4.2
Verweerder heeft verder in zijn verweerschrift de achtergrond van de Richtlijn, de implementatie daarvan in de Nederlandse wetgeving en de uitvoeringspraktijk geschetst en daarnaast zijn standpunt nader uiteengezet.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder op de zitting heeft erkend dat verzoeker de Georgische nationaliteit heeft en niet, zoals in het bestreden besluit staat, de Oekraïense. Daarmee staat al vast dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan.
6.2
Verweerder heeft gesteld deze gebreken in bezwaar te kunnen herstellen. Verweerder heeft verder aangevoerd dat vaststaat dat verzoeker vóór de allesbepalende datum van 27 november 2021 Oekraïne heeft verlaten. Hij is dus niet ontheemd geraakt door het conflict. De terugkeer naar Oekraïne van 6 tot 15 januari 2022 was vanwege een familiebezoek, maar verzoeker heeft niet de intentie gehad zich daar te vestigen. Verweerder stelt dat het evident is dat verzoeker niet behoort tot de doelgroep van de Richtlijn tijdelijke bescherming. [2] Nader onderzoek doen in bezwaar is niet nodig, omdat er geen mogelijkheden zijn af te wijken van deze datum. Het is gelet hierop ook maar de vraag of er überhaupt ruimte is individuele omstandigheden te betrekken bij de bepaling of iemand in aanmerking komt voor bescherming onder de Richtlijn tijdelijke bescherming.
6.3
De voorzieningenrechter volgt verweerder vooralsnog niet in de stelling dat voor individuele omstandigheden geen ruimte is bij toepassing van de Richtlijn tijdelijke bescherming en dat nader onderzoek in bezwaar niet nodig is. Dit alleen al omdat verweerder zelf wél heeft aangenomen en betrokken dat de terugkeer van verzoeker in januari 2022 voor familiebezoek was en verzoeker niet de intentie had zich in Oekraïne te vestigen. Als alleen de datum van vertrek allesbepalend zou zijn geweest, betekent dit dat verweerder het vertrek van verzoeker op 15 januari 2022 uit Oekraïne als uitgangspunt moet nemen. Verzoeker zou dan wél onder de Richtlijn tijdelijke bescherming vallen. Daarbij kan de voorzieningenrechter uit hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht niet opmaken dat verzoeker níet ontheemd is geraakt door het conflict.
6.4
Gelet op het voorgaande bestaat bij de voorzieningenrechter onzekerheid over de afloop van de bezwaarschriftprocedure. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om op basis van een belangenafweging een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van verzoeker om aanspraak te kunnen blijven maken op bescherming onder de Richtlijn tijdelijke bescherming, te kunnen verblijven bij zijn ouders en broer in [plaats] en toegang te hebben tot de arbeidsmarkt, zwaarder wegen dan het belang van verweerder bij afwijzing van het verzoek.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en bepaalt dat verweerder binnen één week na deze uitspraak een verblijfssticker in het paspoort van verzoeker moet plaatsen.
8. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 837,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-. Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- treft de voorlopige voorziening dat verweerder binnen één week na heden een verblijfssticker in het paspoort van verzoeker plaatst tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG.
2.Artikel 3.9a, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen.