ECLI:NL:RBDHA:2023:7959
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van artikel 8 EVRM met betrekking tot de belangenafweging tussen eiser en verweerder
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Surinaamse jongeman, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn moeder in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd echter afgewezen omdat de moeder, die in Nederland verblijft, niet voldoet aan het middelenvereiste. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet in zijn voordeel uitvalt.
De rechtbank overweegt dat de moeder van eiser, die in Nederland verblijft, niet aan de financiële eisen voldoet om eiser te kunnen laten komen. Hoewel er persoonlijke banden zijn tussen eiser en zijn moeder, weegt de belangenafweging in het nadeel van eiser, vooral omdat hij al geruime tijd in Suriname verblijft en er geen reële zorgalternatieven zijn aangetoond. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat de moeder niet in staat is om de zorg voor eiser te dragen en de economische belangen van Nederland ook een rol spelen in deze beslissing.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak.