ECLI:NL:RBDHA:2023:793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
C-09-640920-KG RK 2023-32
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging termijn voor het instellen van de hoofdzaak na conservatoir beslag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin verzoekers, SARABEL B.V. en een andere partij, een verzoek hebben ingediend tot verlenging van de termijn voor het instellen van de hoofdzaak na het leggen van conservatoir bewijsbeslag. De verzoekers hadden eerder verlof gekregen om bewijsbeslag te leggen ten laste van de tegenpartij, maar vroegen nu om de termijn voor het instellen van de hoofdzaak te verlengen tot 31 december 2023. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de verzoekers niet tijdig een bodemprocedure als hoofdzaak hadden ingediend, wat hen wel was toegestaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de ratio van artikel 700 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet in de weg staat aan de termijnverlenging, maar dat het enkele feit dat verzoekers mogelijk additionele hoofdzaken willen aanhangig maken, onvoldoende grond biedt voor de gevraagde verlenging. De voorzieningenrechter benadrukte dat de termijn is vastgesteld in het belang van de tegenpartij, die snel in rechte moet worden betrokken. De beslissing om een kort geding als hoofdzaak aanhangig te maken, terwijl een bodemprocedure ook mogelijk was, komt voor rekening en risico van de verzoekers. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om verlenging van de termijn afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team Handel – voorzieningenrechter
zaak- / rekestnummer: C/09/640920 / KG RK 2023-32
Beschikking van de voorzieningenrechter van 24 januari 2023
in de zaak van

1.[verzoekende partij sub 1] ,

wonende te [plaats 1] ( [land] ),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SARABEL B.V.,
gevestigd te Farmsum,
verzoekers,
advocaten mr. T.R.B. de Greve en I. Koudstaal te Amsterdam,
tegen
[gerekestreerde],
wonende te [plaats 2] ,
gerekestreerde.

1.Verloop van de procedure

Verzoekers hebben op 27 september 2022 bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift met producties ingediend, aangepast op 4 oktober 2022, waarin zij verlof vragen tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag ten laste van gerekestreerde. Bij beschikking van 28 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam de zaak, in de stand waarin de zaak zich op dat moment bevond, ter verdere behandeling verwezen naar de voorzieningenrechter van deze rechtbank (hierna: de voorzieningenrechter), die op 7 oktober 2022 het beoogde verlof heeft verleend en de termijn voor het instellen van de hoofdzaak heeft bepaald op 14 dagen na de beslaglegging.
Op basis van dit verlof hebben verzoekers op 30 november 2022 ten laste van gerekestreerde conservatoir bewijsbeslag doen leggen, waaruit voor verzoekers volgt dat zij voor de rechtsgeldigheid van dit beslag de hoofdzaak aanhangig moeten hebben gemaakt uiterlijk op 14 december 2022, zijnde de 14e dag na de dag van beslaglegging.
Op 9 december 2022 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om verlenging van de termijn voor het instellen van de hoofdzaak, welk verzoek is ingewilligd op 12 december 2022, met dien verstande dat de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak is verlengd tot 11 januari 2023.
Op 9 januari 2023 hebben verzoekers gerekestreerde gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam en hebben zij aldus conform het bepaalde in de verlofbeschikking de hoofdzaak tijdig aanhangig gemaakt. Desondanks hebben verzoekers de voorzieningenrechter (van deze rechtbank) bij verzoekschrift van 9 januari 2023, desgevraagd schriftelijk nader toegelicht op 10 januari 2023, verzocht om de termijn voor het instellen van de hoofdzaak te verlengen tot 31 december 2023. Zij voeren daartoe aan dat verlenging van de termijn noodzakelijk is, omdat de uitkomsten van het bij de rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakte kort geding (de hoofdzaak) aanleiding kunnen geven om tegen gerekestreerde op een later moment nog additionele hoofdzaken aanhangig te maken. Voorkomen moet worden dat het beslag wellicht in de tussentijd komt te vervallen, aldus verzoekers.

2.De beoordeling

Het verzoek voor termijnverlenging wordt afgewezen. Op grond van artikel 700 lid 3 Rv is verzoekers verlof verleend voor het doen leggen van het door hen beoogde bewijsbeslag, dit onder de voorwaarde dat het instellen van hoofdzaak plaatsvindt binnen een door de voorzieningenrechter bepaalde termijn na het doen leggen van het beslag. Volgens gangbare opvattingen (zie Burgerlijke Rechtsvordering, Tekst & Commentaar, artikel 700, aantekening 5.) dient, gelet op de summiere toets bij het beoordelen van het beslagrekest en het ingrijpende karakter van het conservatoir beslag, een eenmaal verleend verlof beperkt te worden uitgelegd. Die benadering brengt mee dat een verleend verlof is uitgewerkt (verwerkt) nadat het conservatoir beslag, waartoe het verlof diende, is gelegd. Dit lot treft ook de aan dit verlof verbonden voorwaarde dat het instellen van de hoofdzaak binnen de gestelde termijn dient plaats te vinden. Het verlof heeft zijn doel gediend en is daarom, evenals de daaraan verbonden voorwaarde (“hoofdzaak binnen de termijn”), niet meer aan de orde.
De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in hun stelling dat de ratio van artikel 700 lid 3 Rv niet aan de beoogde termijnverlenging in de weg staat. Het enkele feit dat verzoekers mogelijk na het kort geding nog een of meer bodemprocedures aanhangig willen maken is onvoldoende grond voor de gevraagde termijnverlenging. Die termijn is immers mede gegeven in het belang van gerekestreerde, die snel in rechte moet worden betrokken. Het is de keus van verzoekers geweest om een kort geding als hoofdzaak aanhangig te maken, terwijl het - gezien de omstandigheden - wellicht meer voor de hand had gelegen om binnen de gestelde termijn, (die al een keer is verlengd), ook een bodemprocedure als hoofdzaak aanhangig te maken. Twee naast elkaar lopende ‘hoofdzaken’ is immers mogelijk, mits die zaken tijdig, dat wil zeggen binnen de daartoe gestelde termijn, worden gestart. In een bodemprocedure zijn er dan voldoende processuele mogelijkheden om (bijv. via eiswijziging of eisvermeerdering) eventueel opkomende additionele vorderingen op gerekestreerde te verwerken. Dat verzoekers niet binnen de gestelde termijn voor de bodemprocedure hebben gekozen komt voor hun rekening en risico.
Gelet op het voorgaande komt het verzoek om verlenging van de termijn niet voor toewijzing in aanmerking.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.
fl