ECLI:NL:RBDHA:2023:7894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
NL23.11959 en NL23.11961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Eritrese eisers met internationale bescherming in Spanje

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van twee Eritrese eisers tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun asielaanvragen. De eisers, die op 21 februari 2023 asiel hebben aangevraagd, zijn in Spanje erkend als vluchtelingen en hebben daar internationale bescherming gekregen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen van de eisers op 13 april 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens het Eurodac-systeem sinds 13 december 2022 internationale bescherming genieten in Spanje. De rechtbank heeft op 23 mei 2023 de beroepen behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat de eisers een hechte band met Spanje hebben, die sterker is dan hun band met Nederland. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris in beginsel mag afgaan op de informatie van Eurodac, mits deze informatie recent en voldoende gedetailleerd is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet nader onderzoek hoefde te doen naar de verblijfsrechtelijke positie van de eisers in Spanje, omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank wijst ook de argumenten van de eisers af dat zij slecht behandeld zijn in Spanje en dat hun zoon geen zorg heeft gekregen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvragen op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart de beroepen ongegrond. De eisers krijgen geen vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.11959 en NL23.11961

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres
samen: eisers
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam], V-nummer: [nummer]
[naam], V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun asielaanvragen. Eisers stellen van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] en [datum]. Zij hebben op 21 februari 2023 aanvragen gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft deze aanvragen met de bestreden besluiten van 13 april 2023 in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt afwijzing van de asielaanvragen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De bestreden besluiten
4. De staatssecretaris heeft de aanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat uit Eurodac is gebleken dat eisers sinds 13 december 2022 internationale bescherming hebben in Spanje. De staatssecretaris gaat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit dat Spanje de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM [1] en artikel 3 van het Antifolterverdrag [2] naleeft. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat Spanje deze verplichtingen in hun geval niet nakomt. Bovendien vindt de staatssecretaris dat een hechte band met Spanje aanwezig is en dat deze band sterker is dan de band van eisers met Nederland, omdat Spanje internationale bescherming heeft verleend. Bij voorkomende problemen dienen eisers zich te wenden tot de (hogere) Spaanse autoriteiten.
Mocht de staatssecretaris afgaan op de gegevens uit Eurodac?
5. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar hun verblijfsrechtelijke positie in Spanje. Uit de gegevens in Eurodac blijkt niet dat eisers daadwerkelijk op 13 december 2022 een verblijfsvergunning asiel hebben ontvangen van de Spaanse autoriteiten. Met het kopje ‘Date of grant the international protection’ zou het verleende inreisvisum bedoeld kunnen worden.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] mag de staatssecretaris in beginsel afgaan op informatie van een andere lidstaat, zoals een Eurodac-resultaat. Daarvoor is van belang dat het tijdsverloop sinds het onderzoek in het Eurodac-systeem beperkt is. Voorts dient uit de informatie duidelijk te worden wat de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer is. Indien het resultaat uit het Eurodac-onderzoek onvoldoende recent is dan wel onvoldoende verblijfsrechtelijke informatie over de vreemdeling bevat, dient de staatssecretaris nader onderzoek te doen naar de vraag of de vreemdeling nog steeds over een door de desbetreffende lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning dan wel een andere toestemming tot verblijf beschikt.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is de staatssecretaris terecht uitgegaan van het Eurodac-resultaat. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat het Eurodac-resultaat voldoende recent is, nu het dateert van 21 februari 2023. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat het Eurodac-resultaat onvoldoende verblijfsrechtelijke informatie bevat. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het kopje ‘Date of grant the international protection’ niets anders worden afgeleid dan dat aan eisers per genoemde datum internationale bescherming is verleend. Eisers’ stelling dat dit ook betrekking zou kunnen hebben op het aan hen verleende visum leidt niet tot een ander oordeel. Uit de EU-Vis gegevens blijkt namelijk dat de Spaanse autoriteiten al op 11 november 2022 een visum hebben verleend aan eisers, terwijl eisers voorts hebben verklaard dat zij op 30 november 2022 Spanje zijn ingereisd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris daarom op basis van het Eurodac-resultaat in combinatie met eisers verklaringen dat zij door de VN zijn uitgenodigd om zich als erkend vluchteling vanuit Israël in Spanje te vestigen, kunnen concluderen dat eisers in Spanje internationale bescherming genieten. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de staatssecretaris hiernaar nader onderzoek had moeten doen, temeer omdat eisers de uit het Eurodac verkregen informatie niet onderbouwd hebben bestreden. De stelling dat zij op grond van hoe zij behandeld zijn in Spanje ervan uitgaan dat zij geen internationale bescherming hebben aldaar, is daartoe onvoldoende.
Heeft de staatssecretaris een hechte band met Spanje kunnen aannemen?
8. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris ten onrechte kiest voor een formalistische benadering door de stellen dat sprake is van een hechte band met Spanje omdat eisers internationale bescherming hebben in Spanje. Eisers hebben slechts 70 dagen in Spanje verbleven en zijn hebben door de wijze waarop zij in Spanje zijn behandeld juist een grote afkeer jegens Spanje. Daardoor kan volgens eisers geen sprake kan zijn van een hechte band met Spanje.
9. Op grond van artikel 30a, eerste lid, van de Vw [4] en artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb [5] kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet en de vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor hem redelijk zou zijn om naar dat land te gaan.
10. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling is reeds omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is dan wel een subsidiaire beschermingsstatus heeft, voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb [6] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit daarom terecht overwogen dat eisers een zodanige band hebben met Spanje dat het voor hen redelijk zou zijn om naar dat land te gaan. Dat eisers stellen slechts 70 dagen in Spanje te hebben verbleven en daar slecht te zijn behandeld, leidt gelet op voormelde uitspraken van de Afdeling niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt reeds daarom niet.
Heeft de staatssecretaris voldoende rekening gehouden met de omstandigheden in Spanje en de medische problemen van de zoon van eisers?
11. Eisers zijn van mening dat de staatssecretaris in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van hun zoon. In Spanje kreeg de zoon geen enkele zorg. Eisers zijn voorts in Spanje slecht behandeld doordat zij met meerdere families in een te klein huis werden geplaatst, te weinig eten kregen en er geen hulp beschikbaar was. Eisers konden hierover niet klagen bij de Spaanse autoriteiten omdat er geen communicatie mogelijk was. Eisers vinden dat de staatssecretaris moet garanderen dat hun zoon bij terugkeer naar Spanje de juiste zorg krijgt.
12. Op grond van artikel 30a, eerste lid, van de Vw kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet en de vreemdeling in die lidstaat wordt behandeld overeenkomstig de beginselen genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb.
13. De staatssecretaris mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat de lidstaten van de Europese Unie de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waarnaar de vreemdeling zal terugkeren zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat Spanje in hun situatie de internationale verplichtingen niet nakomt.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat eisers daarin niet zijn geslaagd. De staatssecretaris heeft daartoe kunnen overwegen dat eisers door de aan hen verleende internationale bescherming dezelfde rechten hebben als (andere) Spaanse staatsburgers en dat het aan eisers is om deze rechten, waaronder medische zorg, te effectueren. Van eisers mag daarom verwacht worden dat zij zich bij problemen wenden tot de (hogere) Spaanse autoriteiten of daartoe aangewezen instanties. Eisers hebben daartoe geen inspanningen verricht. Voorts is niet gebleken dat de autoriteiten hen niet kunnen of willen helpen. Eisers’ stelling dat geen communicatie mogelijk was, leidt niet tot een andere conclusie. Eiser heeft immers verklaard dat hij een beetje Engels spreekt en dat hij zelf naar de apotheek is gegaan om te vragen om medicijnen voor zijn zoon. Bovendien hebben eisers verklaard dat voor hun zoon wel degelijk een afspraak was gemaakt bij een arts. Eisers zijn echter uit Spanje vertrokken voordat deze afspraak heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dat er niet op dat er geen communicatie mogelijk was of dat het voor eisers niet mogelijk was om zich voor hulp tot de autoriteiten of andere instanties te wenden. De staatssecretaris heeft daarom in het bestreden besluit terecht overwogen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Spanje in hun geval de internationale verplichtingen niet nakomt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. De staatssecretaris heeft de aanvragen op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
16. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen daarom geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems-Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijk en onterende behandeling of bestraffing
3.bijvoorbeeld de uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441
4.Vreemdelingenwet 2000
5.Vreemdelingenbesluit 2000
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795 en 6 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2621