ECLI:NL:RBDHA:2023:7890

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
NL23.11375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Pakistaanse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 7 april 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was en of de eiser recht had op schadevergoeding, aangezien de maatregel op 18 april 2023 was opgeheven.

De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden die door de Staatssecretaris waren aangevoerd, feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren. De eiser had niet onderbouwd dat hij detentieongeschikt was, ondanks zijn medische klachten. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het verzoek om schadevergoeding daarom werd afgewezen. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid van hoger beroep tegen deze uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.11375
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 18 april 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Pakistaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1976.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3f feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser heeft in het aanmeldgehoor van 11 oktober 2022 namelijk verklaard dat hij zijn paspoort heeft afgegeven aan zijn reisagent. Het is niet gebleken dat eiser zijn paspoort onder dwang heeft moeten afstaan of dat er hiertoe een dwingende noodzaak was. Ook de zware grond onder 3k is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft op 5 januari 2023 een overdrachtsbesluit ontvangen. Eiser heeft toen aangegeven dat hij wilde meewerken aan overdracht. Op 16 maart 2023 stond eiser echter niet klaar om opgehaald te worden, waardoor zijn vertrek naar Spanje niet door kon gaan. Daaruit blijkt dat eiser niet meewerkt aan overdracht naar Spanje. De stelling van eiser, dat hij altijd een coöpererende rol heeft aangenomen, wordt niet gevolgd.
5. De zware gronden onder 3f en 3k zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven daarom geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel / detentiegeschiktheid
6. Eiser voert aan dat hij detentieongeschikt was. Eiser heeft in Pakistan letsel opgelopen, waardoor hij niet meer rechtop kan lopen en last heeft van hevige pijnen. Hij is bovendien op 27 januari 2023 van de trap gevallen in het asielzoekerscentrum waar hij verbleef. Daarbij heeft hij ook letsel opgelopen waarvoor hij onder behandeling is in het ziekenhuis in [plaats] . Verweerder wist dat eiser ziek was en medicijnen gebruikte, en heeft daarom ten onrechte geen lichter middel toegepast dan de maatregel van bewaring.
7. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft niet (met medische stukken) onderbouwd dat zijn medische klachten hem detentieongeschikt maken. Verder heeft verweerder de klachten die eiser heeft genoemd in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling , voldoende meegenomen in de belangenafweging. Verweerder heeft de klachten benoemd en daarover opgemerkt dat eiser in het detentiecentrum (DTC) een medische intake zal krijgen, en dat de medische zorg in het DTC gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. Uit de gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een risico was dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zou onttrekken. Eiser had geen reisdocumenten en werkte niet
mee aan zijn overdracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat een lichter middel ontoereikend zou zijn.
Medische overdracht
8. Eiser heeft aangevoerd dat het onverantwoord was van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) om hem uit te zetten naar Spanje terwijl er geen medische overdracht had plaatsgevonden. Eiser zou op 21 april 2023 geopereerd worden, en de DT&V heeft geen “fit to fly keuring” aangevraagd.
9. Deze beroepsgrond ziet op de feitelijke overdracht van eiser naar Spanje. Dat ligt niet ter toetsing voor bij de bewaringsrechter. De rechtbank laat deze beroepsgrond daarom onbesproken.
Nalatigheid van het COA
10. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij letsel heeft opgelopen door nalatigheid van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Hij is namelijk in het asielzoekerscentrum van de trap gevallen.
11. Deze beroepsgrond ziet op eisers verblijf in het asielzoekerscentrum van het COA. Het is niet aan de bewaringsrechter om dat de toetsen. De rechtbank laat deze beroepsgrond daarom ook onbesproken.
Conclusie
12. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is
1, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
1. ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.