ECLI:NL:RBDHA:2023:7886

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
NL23.11571
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met medische omstandigheden en (klein)kinderen, beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 11 april 2023 was genomen. Dit besluit hield in dat de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 24 april 2023 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, met name omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de medische omstandigheden en de aanwezigheid van (klein)kinderen in Nederland, niet overtuigend genoeg geacht om een lichter middel toe te passen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.11571
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Ajouaou. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1966.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld. Verweerder heeft ter zitting de lichte grond onder 4e prijsgegeven.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3b en 3c niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende gemotiveerd. De zware gronden onder 3b en 3c zijn al voldoende om de maatregel
van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven daarom geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring.
5. De beroepsgrond slaagt niet. De gronden van de maatregel veronderstellen dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken en verweerder heeft ter zake hiervan een aanvullende motivering opgenomen in de maatregel van bewaring. Daarbij komt dat eiser op 7 maart 2023 bij Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft verklaard dat hij enkel asiel aan wil vragen om bij zijn (klein)kinderen in Nederland te kunnen blijven. Verweerder heeft afdoende gemotiveerd waarom de (klein)kinderen van eiser in Nederland en zijn medische omstandigheden geen aanleiding geven om een lichter middel toe te passen.
Conclusie
6. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.