ECLI:NL:RBDHA:2023:7841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
NL23.11646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 15 april 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser stelde dat er geen geldig terugkeerbesluit aan hem was uitgereikt voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat het eerder uitgereikte terugkeerbesluit van 30 mei 2016 geen land van bestemming noemde en dus niet geldig was. Het aanvullend terugkeerbesluit, dat op dezelfde dag als de maatregel van bewaring was genomen, werd pas na de oplegging van de maatregel aan eiser uitgereikt. Dit was in strijd met de wettelijke vereisten, waardoor de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 25 april 2023. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.130,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 april 2023.

Uitspraak

HRECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.11646
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1981.
2. Eiser voert aan dat er geen geldig terugkeerbesluit aan hem is uitgereikt voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring. Het eerder aan hem uitgereikte terugkeerbesluit van 30 mei 2016 noemt geen land van bestemming, en is dus niet geldig. Het aanvullend terugkeerbesluit van 15 april 2023, waarin wél een land van bestemming is genoemd, is genomen en uitgereikt na het opleggen van de maatregel van bewaring.
3. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het terugkeerbesluit van 30 mei 2016 noemt geen land van bestemming, en kan daarom niet ten
grondslag liggen aan de maatregel van bewaring. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 juni 2021.1
4. De rechtbank stelt vast dat in het aanvullend terugkeerbesluit van 15 april 2023 is vermeld dat dit onmiddellijk, dus om 14.47 uur, aan eiser is opgelegd en uitgereikt. De maatregel van bewaring is echter opgelegd op 15 april 2023 om 14.45 uur. De uitreiking van het terugkeerbesluit heeft dus niet plaatsgevonden voorafgaande aan of gelijktijdig met de maatregel van bewaring. Dat is wel vereist om een vreemdeling in bewaring te mogen stellen.2
5. De stelling van verweerder, dat het aanvullend terugkeerbesluit wel later digitaal is ondertekend dan de maatregel van bewaring, leidt niet tot een ander oordeel. Die stelling impliceert namelijk dat het terugkeerbesluit op het moment van uitreiking daarvan niet was ondertekend en dat betekent dat er op dat moment überhaupt nog geen rechtsgeldig terugkeerbesluit was.
6. Het voorgaande betekent dat de maatregel van bewaring vanaf het moment van het opleggen daarvan onrechtmatig is en dat het beroep al om deze reden gegrond is. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 25 april 2023. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 11 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 10 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.130,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
2 Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 21 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP9280.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 25 april 2023;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.130,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.