ECLI:NL:RBDHA:2023:7838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
23_2560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende informatieverzoek op grond van de Wet open overheid

In deze zaak heeft verzoekster, woonachtig in het Verenigd Koninkrijk, op 1 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Algemene Zaken op haar verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 29 maart 2023 het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen zes weken een besluit te nemen, met oplegging van een dwangsom bij overschrijding van deze termijn. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 418,50.

Verzoekster heeft op 31 maart 2023 verzet aangetekend tegen deze uitspraak en verzocht om een voorlopige voorziening. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 20 april 2023. Verzoekster heeft in haar verzoek aangegeven dat de uitspraak van 29 maart 2023 evident onjuist is en heeft gevraagd om verkorting van de beslistermijn voor de minister.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Dit is gebaseerd op het feit dat de uitspraak in de verzetzaak (SGR 23/1035) inmiddels is gewezen, waarin het verzet ongegrond is verklaard. Hierdoor blijft de eerdere uitspraak van 29 maart 2023 en de daarin gegeven beslistermijn in stand. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening en heeft het verzoek afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2560

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 mei 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk), verzoekster

(gemachtigde: A.A. Loonstein),
en

de minister van Algemene Zaken, verweerder

(gemachtigde: J. Groen).

Procesverloop

Verzoekster heeft op 1 februari 2023 beroep ingesteld bij deze rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op haar verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid.
In de uitspraak van 29 maart 2023 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen met oplegging van een dwangsom als de minister die termijn overschrijdt. De minister is daarbij veroordeelt in de proceskosten tot een bedrag van € 418,50.
Verzoekster heeft op 31 maart 2023 tegen deze uitspraak verzet gedaan en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2022 samen met de verzetzaak. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft op 1 december 2022 een verzoek gedaan op grond van de Wet open overheid (Woo) dat kort gezegd ziet op de zogeheten One Love armband en het mogelijk sluiten van een energiedeal met Qatar in het kader van het afgelopen WK voetbal.
2. Bij brief van 5 december 2022 is aan verzoekster meegedeeld dat het verzoek zodanig gecompliceerd is, dat de beslistermijn wordt verlengd met twee weken zodat zij uiterlijk 12 januari 2023 een besluit zal ontvangen. Nadat deze termijn is verstreken heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld. Omdat reactie uitbleef heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek. Bij uitspraak van 29 maart 2023 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard. Daarbij is verweerder opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak alsnog op het verzoek te beslissen. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten tot een hoogte van € 418,50 en opgedragen het griffierecht te vergoeden. Verzoekster heeft verzet gedaan tegen deze uitspraak en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Wat vindt verzoekster?
3. Omdat er sprake is van een evident onjuiste uitspraak, verzoekt verzoekster om een voorziening zodat hangende haar verzet de beslistermijn die aan verweerder is gegeven wordt verkort.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat de uitspraak in de verzetzaak (SGR 23/1035) inmiddels is gewezen. In deze uitspraak is het verzet ongegrond verklaard. Dit betekent dat de uitspraak van 29 maart 2023 en de daarin gegeven beslistermijn overeind blijft. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat daarom geen aanleiding.
Conclusie
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.