ECLI:NL:RBDHA:2023:7833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
NL23.11666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en de noodzaak van navraag bij aanvraag verblijfsvergunning in Portugal

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, van Indiase nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 17 april 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat verweerder onzorgvuldig had gehandeld door geen navraag te doen bij het Grens Coördinatie Centrum over zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning in Portugal. De rechtbank heeft de zaak op 24 april 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser, en voor het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag. Eiser had aangevoerd dat hij nog jong was en dat zijn familie in India alles had verkocht, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden onvoldoende waren om te concluderen dat een lichter middel dan bewaring had moeten worden toegepast. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 mei 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.11666
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T.M. Butt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Indiase nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2004.
Moest verweerder navraag doen over de aanvraag in Portugal?
2. Eiser voert aan dat verweerder onzorgvuldig en onvoldoende voortvarend gehandeld heeft, door geen navraag te doen bij het Grens Coördinatie Centrum (GCC) over zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning in Portugal. Eiser heeft in het gehoor voorafgaande aan het terugkeerbesluit en inreisverbod van 25 maart 2023 namelijk al aangegeven dat zijn reisagent een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend in Portugal. Verweerder moest daarom onderzoeken of aan eiser, in plaats van de maatregel van bewaring, een bevel om zich naar een andere lidstaat te begeven, zoals bedoeld in artikel 62a, derde lid, van de Vw, moest worden opgelegd.
3. De rechtbank overweegt dat uit artikel 62a, derde lid, in samenhang met artikel 62a, tweede lid, onder b van de Vw, volgt dat een bevel om zich naar een andere lidstaat te
begeven wordt opgelegd aan de vreemdeling die in het bezit is van ‘een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf’. Hieruit volgt dat het bevel om zich naar een andere lidstaat te begeven, alleen wordt gegeven als een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft in die andere lidstaat. Uit eisers stellingen volgt dat hij in Portugal een aanvraag heeft ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning, maar dat hij daar geen bewijs van heeft. De rechtbank overweegt dat zelfs als eiser in Portugal een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend, dit niet betekent dat artikel 62a, derde lid, van de Vw, van toepassing is. Het doen van een aanvraag is daarvoor namelijk niet genoeg. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig of onvoldoende voortvarend gehandeld door geen navraag te doen naar aanleiding van de verklaring van eiser dat hij in Portugal een aanvraag heeft ingediend.
Eiser heeft in het gehoor van 25 maart 2023 ook aangegeven dat hij in geen van de landen van de Europese Unie een verblijfsvergunning heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; 3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
Verweerder heeft ter zitting de lichte gronden onder 4a en 4f prijsgegeven.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a en 3g niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De zware gronden onder 3a en 3g zijn al voldoende om het terugkeerbesluit te dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser is nog heel jong en zijn familie in India heeft alles verkocht
om €35.000,- bij elkaar te kunnen sparen om zijn reis te bekostigen. Ook heeft zijn reisagent zijn paspoort ingenomen.
7. De beroepsgrond slaagt niet. De gronden van de maatregel veronderstellen dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Daarbij komt dat eiser op doorreis was naar Mexico toen hij werd aangehouden, waaruit kan worden afgeleid dat hij niet van plan was om in Nederland een asielaanvraag in te dienen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet met een lichter middel kon worden volstaan. De omstandigheden waar eiser zich ter zitting op heeft beroepen, namelijk dat hij nog jong is, dat zijn familie in India alles heeft verkocht, en dat zijn paspoort is ingenomen door zijn reisagent, zijn onvoldoende voor een ander oordeel.
Conclusie
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
1. ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.