ECLI:NL:RBDHA:2023:7832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
NL23.10044
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 juni 2023, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, maar verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet tijdig beslist op deze aanvraag. De aanvraag was op 19 augustus 2022 ingediend, en volgens de wet had verweerder uiterlijk op 20 februari 2023 een besluit moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 13 maart 2023 in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken verstreken zijn voordat het beroep op 3 april 2023 werd ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de beslistermijn was overschreden.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de mvv-aanvraag, onder dreiging van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 418,50, en moet het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10044

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet tijdig heeft beslist op de aanvraag die ten behoeve van eiser door [naam referent] (referent) op 19 augustus 2022 is ingediend tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijk gesteld. Daartegen kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Namens eiser is op 19 augustus 2022 een mvv-aanvraag ingediend. Verweerder moet binnen negentig dagen beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 2u van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij brief van 5 september 2022 heeft verweerder de ontvangst van de mvv-aanvraag op 22 augustus 2022 bevestigd en de beslistermijn verlengd met drie maanden.
3. Uit het voorgaande volgt dat verweerder uiterlijk op 20 februari 2023 een besluit had moeten nemen op de mvv-aanvraag.
4. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken. Eiser heeft verweerder bij brief van 13 maart 2023, door verweerder ontvangen op 15 maart 2023, in gebreke gesteld. Vervolgens zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 3 april 2023 beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom gegrond.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat, als het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of indien naleving van een wettelijk voorschrift dat vereist, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen of een andere voorziening treffen.
6. Bij brief van 25 mei 2023 heeft verweerder verzocht een termijn te stellen van zestien weken. Verweerder heeft in de brief en ter zitting aangegeven te kampen met achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en dat hij voornemens is om aan eiser een herstelverzuim te bieden, omdat de overgelegde documenten niet goed onderzocht konden worden. Ook is volgens verweerder nader onderzoek nodig, mogelijk in de vorm van een gehoor. Ter zitting heeft verweerder in dit verband voorgedragen uit een interne
e-mailwisseling met de beslismedewerker. Bij brief van 30 mei 2023 heeft eiser ingestemd met een termijn van zestien weken, onder de voorwaarden dat de termijn op de dag van zitting aanvang neemt. Eiser heeft de rechtbank verder verzocht om een kortere termijn indien verweerder geen nader onderzoek in de vorm van een gehoor noodzakelijk acht en om de verstreken periode tussen de zitting en de uitspraak in vermindering te brengen.
7. De rechtbank ziet, gelet op de toelichting en reacties van partijen op de bijzondere omstandigheden, aanleiding om te bepalen dat verweerder binnen zestien weken alsnog een besluit op de mvv-aanvraag moet nemen. De rechtbank gaat gelet op de toelichting van verweerder ter zitting ervan uit dat hij een herstelverzuim in verband met documenten zal bieden en dat hij een gehoor noodzakelijk acht. Gelet op het geringe tijdsverloop tussen de zitting en de uitspraak, honoreert de rechtbank het verzoek van eiser om dit in vermindering te brengen op de termijn niet.
8. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De rechtbank zal bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.