ECLI:NL:RBDHA:2023:7829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
NL22.26177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2023, gaat het om een proceskostenveroordeling in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. Verzoekers, van Syrische nationaliteit, hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv), welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 11 maart 2022 werd afgewezen. Na het indienen van bezwaar op 8 april 2022 en het niet tijdig beslissen daarop, hebben verzoekers op 21 december 2022 beroep ingesteld. Op 5 april 2023 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar ongegrond, waarna verzoekers hun beroep introkken en verzochten om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar verweerder heeft niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat verzoekers recht hebben op vergoeding van de kosten omdat verweerder hen tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), en heeft verweerder tevens verplicht het door verzoekers betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26177

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

geboren op 17 juli 1946
[naam],
geboren op [geboortedatum]
van Syrische nationaliteit,
v-nummer: [nummer]
verzoekers,
(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 maart 2022 heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) van verzoekers afgewezen.
Verzoekers hebben op 8 april 2022 bezwaar gemaakt.
Verzoekers hebben op 21 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaar van 8 april 2022.
Bij besluit van 5 april 2023 heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Naar aanleiding hiervan hebben verzoekers het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft niet gereageerd.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan verzoekers tegemoet is gekomen door hangende het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar van verzoekers.
3. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten kennelijk gegrond is.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekers hebben gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 837,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekers betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag
van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.