ECLI:NL:RBDHA:2023:7829
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2023, gaat het om een proceskostenveroordeling in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. Verzoekers, van Syrische nationaliteit, hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv), welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 11 maart 2022 werd afgewezen. Na het indienen van bezwaar op 8 april 2022 en het niet tijdig beslissen daarop, hebben verzoekers op 21 december 2022 beroep ingesteld. Op 5 april 2023 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar ongegrond, waarna verzoekers hun beroep introkken en verzochten om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar verweerder heeft niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat verzoekers recht hebben op vergoeding van de kosten omdat verweerder hen tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), en heeft verweerder tevens verplicht het door verzoekers betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.