ECLI:NL:RBDHA:2023:7826
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in asielzaak na inwilliging aanvraag
In deze zaak heeft verzoeker, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 17 december 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een periode van inactiviteit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft verzoeker op 13 juli 2022 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft verzoeker op 28 juli 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. Op 21 september 2022 heeft verweerder alsnog de aanvraag ingewilligd.
De rechtbank heeft op 9 mei 2023 aan verzoeker gevraagd of hij het beroep handhaaft of intrekt. Op 11 mei 2023 heeft verzoeker aangegeven het beroep in te trekken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat, op basis van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de veroordeling van verweerder in de proceskosten mogelijk is wanneer het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder inderdaad tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.