ECLI:NL:RBDHA:2023:782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
C/09/605889 / HA ZA 21-64
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan woning door onjuist funderingsadvies en uitvoering

In deze civiele zaak vordert eiseres, eigenaar van een woning, schadevergoeding van gedaagde, een onderneming gespecialiseerd in funderingen, wegens schade aan haar woning die zou zijn ontstaan door onjuist funderingsadvies en verkeerd uitgevoerde funderingswerkzaamheden. De procedure begon met een dagvaarding op 5 januari 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 september 2022. Eiseres had in 2014 gedaagde ingeschakeld voor funderingsonderzoek en herstelwerkzaamheden, maar constateerde in 2016 nieuwe scheuren en verzakkingen. Gedaagde heeft in 2018 een nieuwe offerte uitgebracht, maar eiseres heeft deze niet geaccepteerd. Eiseres heeft gedaagde in gebreke gesteld en een deskundigenonderzoek aangevraagd, waaruit bleek dat gedaagde tekortgeschoten was in de uitvoering van de werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet alleen gedeeltelijk had mogen herfunderen en dat dit heeft geleid tot schade voor eiseres. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres toe, inclusief schadevergoeding voor de kosten van volledig funderingsherstel, en veroordeelt gedaagde in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/605889 / HA ZA 21-64
Vonnis van 4 januari 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. W.H.R. baron van Boetzelaer te Heerenveen,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.P. de Bruin te Alphen aan den Rijn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 januari 2021 met producties;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 23 maart 2022 waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
- de mondelinge behandeling die op 14 september 2022 heeft plaatsgevonden, waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt die in het griffiedossier zitten;
- de akte overlegging producties van [eiseres] van 28 september 2022;
- de antwoordakte overlegging producties van [gedaagde] van 12 oktober 2022.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaar van een huis aan de [adres01] in [plaats 1] (hierna: het huis). Het huis bestaat uit een hoofdgebouw met aan de achterzijde een aanbouw.
2.2.
[gedaagde] is een onderneming gespecialiseerd in funderingen.
2.3.
In 2012 vermoedde [eiseres] een verzakking van het huis. Omdat zij toen het voornemen had om het huis te verkopen, wenste zij duidelijkheid te krijgen over de fundering van het huis.
2.4.
Begin 2014 heeft [eiseres] [gedaagde] verzocht om onderzoek te doen naar de fundering van het huis. Vervolgens heeft [gedaagde] in 2014 meerdere onderzoeken naar de fundering uitgevoerd, onder meer met behulp van een constructeur.
2.5.
Begin 2015 heeft [gedaagde] twee offertes uitgebracht, een offerte van 13 januari 2015 (hierna: de eerste offerte) en een offerte van 16 januari 2015 (hierna: de tweede offerte). Deze offertes zijn per e-mail aan [eiseres] verstuurd, met een kopie aan de aannemer van [eiseres] , de heer [naam01] (hierna: [naam01] ).
2.6.
De eerste offerte zag op funderingsherstelwerkzaamheden aan de achterzijde en de linker voorkant van het huis voor een prijs van € 22.450 exclusief BTW. [gedaagde] heeft [eiseres] geadviseerd de werkzaamheden genoemd in deze offerte direct uit te voeren.
2.7.
De tweede offerte zag op funderingsherstelwerkzaamheden aan de rechter voorkant van het huis voor een prijs van € 35.650 exclusief BTW. De werkzaamheden genoemd in deze offerte waren in aanvulling op de werkzaamheden genoemd in de eerste offerte. Deze offerte was bestemd om in het kader van het verkoopproces van het huis aan potentiële kopers te verstrekken. De tweede offerte bepaalt, voor zover relevant, het volgende:
"
Indien deze werkzaamheden ook uitgevoerd worden is er sprake van een bijna totaalherstel. Alleen de linker zijgevel en de voorgevel zijn dan nog niet over de gehele lengte geherfundeerd."
2.8.
[eiseres] heeft vervolgens opdracht gegeven om de werkzaamheden genoemd in de eerste offerte uit te voeren. [eiseres] heeft [gedaagde] hiervoor in totaal een bedrag van € 25.480,77 betaald, bestaande uit de in de eerste offerte genoemde prijs van € 22.450, vermeerderd met BTW en legeskosten.
2.9.
In juni 2015 is [gedaagde] gestart met de funderingsherstelwerkzaamheden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden heeft [eiseres] [gedaagde] gevraagd of de fundering voldoende zou worden hersteld als alleen herstelwerkzaamheden aan de achterzijde en linker voorkant zouden worden uitgevoerd. Namens [gedaagde] heeft de heer [naam02] , werknemer van [gedaagde] , bij e-mail van 2 juli 2015, voor zover relevant, het volgende geantwoord:
"
De reden waarom wij de linker- en achterzijde herfunderen is dat aan deze zijde ongelijke zettingen / scheuren zijn geconstateerd. De rechter voorzijde is inderdaad verzakt maar omdat aan die zijde geen ongelijke scheurvorming is geconstateerd is er door de constructeur besloten alleen de linker- en achterzijde aan te pakken."
2.10.
In augustus 2015 heeft [gedaagde] de werkzaamheden afgerond. Aansluitend heeft [eiseres] de scheuren die in de buitenzijde van het huis zichtbaar waren laten herstellen.
2.11.
In mei 2016 heeft [eiseres] het huis te koop aangeboden. Het huis is echter nooit verkocht. In mei 2018 is het huis uit de verkoop gehaald.
2.12.
Vanaf medio 2016 heeft [eiseres] [gedaagde] meerdere keren benaderd omdat zij nieuwe scheuren aan en verdere verzakking van het huis had geconstateerd. [gedaagde] heeft het huis vervolgens drie keer bezocht. Na het derde bezoek heeft [gedaagde] geconcludeerd dat nieuwe herstelwerkzaamheden aan de fundering moesten plaatsvinden.
2.13.
[eiseres] heeft [gedaagde] vervolgens verzocht om de werkzaamheden in de tweede offerte uit te voeren. [gedaagde] heeft daarop gereageerd dat van deze offerte geen gebruik meer kon worden gemaakt, omdat de scheurvorming en verzakking sinds het uitbrengen van de tweede offerte waren verergerd. [gedaagde] heeft vervolgens op 28 september 2018 een nieuwe offerte aan [eiseres] uitgebracht, waarop [eiseres] niet is ingegaan.
2.14.
Op 9 oktober 2018 heeft [eiseres] [gedaagde] per e-mail een brief van 8 oktober 2018 gestuurd waarin zij [gedaagde] in gebreke heeft gesteld, [gedaagde] een termijn van drie weken heeft gegeven om verdere verzakking tegen te gaan en de reeds ontstane schade te herstellen en haar aansprakelijk gesteld voor alle geleden en te lijden schade.
2.15.
In oktober 2018 heeft [eiseres] Constructiebureau De Prouw B.V. (hierna: De Prouw) opdracht gegeven om een onderzoek te doen naar de fundering van het huis. In het kader van het onderzoek door De Prouw heeft Fugro NL Land B.V. (hierna: Fugro) hoogtebouten in het huis aangebracht. In haar eindrapport van 14 mei 2019 heeft De Prouw geadviseerd om een compleet funderingsherstel uit te laten voeren.
2.16.
In maart 2019 heeft Bresser Bouw B.V. (hierna: Bresser) een offerte uitgebracht voor werkzaamheden met betrekking tot de volledige herfundering van het huis. Deze offerte is nadien nog gewijzigd. [eiseres] heeft Bresser vervolgens opdracht gegeven om de herfundering uit te voeren. De werkzaamheden zijn in 2020 afgerond.
2.17.
In augustus 2019 heeft [eiseres] een verzoek gedaan voor een voorlopig deskundigenbericht, dat door deze rechtbank bij beschikking van 10 oktober 2019 is toegestaan. De rechtbank heeft de heer ir. G.W.N. Jol (hierna: Jol) benoemd tot deskundige. Op 13 december 2019 heeft Jol, in aanwezigheid van (onder meer) [eiseres] en [gedaagde] , een opname ter plaatse gedaan en op 5 februari 2020 heeft Jol zijn voorlopig deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht.
2.18.
Tijdens het uitvoeren van het onderzoek heeft Jol een risico ten aanzien van de stabiliteit van het huis ontdekt. Jol heeft zijn zorgen daarover bij e-mail van 18 december 2019 aan partijen geuit. [eiseres] heeft vervolgens bureau Hanselman (hierna: Hanselman) ingeschakeld om de stabiliteit van het huis te beoordelen.
2.19.
In het deskundigenbericht (pagina 70-71) heeft Jol de vraag of [gedaagde] het huis slechts gedeeltelijk had mogen herfunderen, voor zover relevant, als volgt beantwoord:
"
Nee"
[…]
"Het gaat hier over het hoofdgebouw, welke als geheel kantelt en vervormt. Een funderingsherstel moet dan wel integraal als één geheel worden gemaakt. Immers, bij een verandering, versterking, in een klein gedeelte ervan, ontstaan andere stijfheden en andere krachten in de fundering. Daardoor kan de situatie van het niet-herstelde deel ongunstiger worden. En ook zal in de overgang tussen het herstelde gedeelte en niet-herstelde gedeelte zettingsverschil ontstaan waardoor juist lokale schade ontstaat.
1. Om die reden is het herstel van [gedaagde] , linksvoor onder de hoek van het hoofdgebouw, onjuist. […]
2. Aan de achterzijde, rondom de aanbouw, heeft [gedaagde] een funderingsherstel gemaakt. Het ontwerp ervan gaat hoofdzakelijk om de gevels van de aanbouw. Omdat de funderingen van hoofdgebouw en aanbouw gekoppeld zijn door het funderingsmetselwerk, is hier hetzelfde probleem.
3. Rechts van het midden van de aanbouw is ook een dragende muur en dragende fundering aanwezig. Het funderingsherstel betrekt deze muur en fundering niet . De aanbouw is nu voorzien van een funderingsherstel van de gevels links, achter en rechts, maar niet van de binnenmuur in de aanbouw. Ook hierdoor ontstaat zettingsverschil doordat er sprake is van twee verschillende funderingen pal naast elkaar. Door zettingsverschillen ontstaat schade.
4. Het hoofdgebouw is aanzienlijk en onaanvaardbaar (> 1/100 scheefstand) gekanteld. […] Van nog grotere betekenis is de gevolgen van het verwijderen van de stabiliteitsverzorgende achtergevel van hoofdgebouw in 1979. […] Gevelmetselwerk, met fundering, roteert mee met het hoofdgebouw, en gaat stuk. Deze situatie is gevaarlijk […]. Het herkennen van deze situatie is essentieel en noodzakelijk. Dit is echter niet gebeurd."
2.20.
In het deskundigenbericht (pagina 72-73) heeft Jol de vraag of door het partieel funderingsherstel van [gedaagde] schade is ontstaan aan het huis van [eiseres] , voor zover relevant, als volgt beantwoord:
"
De vraag gaat over het 'ontstaan' van schade. Het is hierbij meer aannemelijk dat al bestaande schade groter geworden is. Maar het is niet uit te sluiten dat er ook nieuwe schade is ontstaan."
2.21.
In het deskundigenbericht (pagina 76) heeft Jol de vraag of er een causaal verband is tussen de uitgevoerde herfunderingswerkzaamheden van [gedaagde] en de scheurvorming in het huis, voor zover relevant, als volgt beantwoord:
"
Op basis van mijn complete analyse ben ik van mening dat de situatie al slecht was en nog slechter geworden is door het herstel van [gedaagde] . […]
Dit betekent dat er wel een causaal verband is tussen schade en het werk van [gedaagde] , maar de mate waarin is niet duidelijk te stellen. […]
Het voorbereidingswerk van [gedaagde] is onvoldoende geweest en daardoor is niet herkend in welke situatie het gebouw zich bevindt, terwijl dit wel degelijk vast te stellen was.
Bij die analyse had naar voren moeten komen welke opties voor herstel er waren, waarna vervolgens zou moeten zijn beoordeeld welke opties geschikt of ongeschikt waren. De optie voor het herstellen van alleen een stukje van de fundering, of in fases, zou waarschijnlijk dan worden geschrapt. De enige goede optie was, m.i. in één keer een nieuwe fundering maken onder het hele gebouw, daarna de lokale kelder."
2.22.
In het deskundigenbericht (pagina 77) heeft Jol de vraag of hij de offerte van Bresser redelijk acht ten opzichte van de vaststelling dat er een herfundering moet plaatsvinden, voor zover relevant, als volgt beantwoord:
"
Nee
[…]
De huidige woning heeft geen kelder onder de gehele woning, maar onder een gedeelte ervan."
2.23.
In het deskundigenbericht (pagina 78) heeft Jol de vraag of hij voor het overige nog op- of aanmerkingen heeft die van belang zijn voor de beoordeling van de onderhavige kwestie, voor zover relevant, als volgt beantwoord:
"
Uitgaande van een nieuw en integraal herstel, is het werk van [gedaagde] per saldo dan nihil waard […]."
2.24.
De advocaten van partijen hebben de gelegenheid gekregen te reageren op het eerder, op 23 december 2019, in concept verstrekte deskundigenbericht van Jol. De advocaat van [eiseres] heeft onder meer de vraag gesteld of uit de vaststellingen van Jol ten aanzien van de werkzaamheden aan de achterzijde van het huis, rondom de aanbouw, kan worden afgeleid dat het herstel van [gedaagde] volgens Jol onjuist is uitgevoerd. Jol heeft daarop op pagina 84 van het deskundigenbericht, voor zover relevant, als volgt geantwoord:
"
De conclusie dat het herstelwerk daar dan dus onjuist is, is in dat opzicht correct."
2.25.
De advocaat van [eiseres] heeft verder de vraag gesteld of de vaststelling van Jol dat de dragende muur en de dragende fundering rechts van het midden van de aanbouw niet betrokken is in het funderingsherstel, betekent dat het herstel van [gedaagde] volgens Jol onjuist is geweest. Jol heeft daarop op pagina 85 van het deskundigenbericht, voor zover relevant, als volgt geantwoord:
"
Vanuit die analyse is het herstelwerk onjuist."
2.26.
De advocaat van [eiseres] heeft verder de vraag gesteld wat Jol heeft bedoeld met zijn opmerking dat "
het herkennen van deze situatie essentieel en noodzakelijk [is]" en dat dit "
niet [is] gebeurd.". Jol heeft daarop op pagina 85 van het deskundigenbericht, voor zover relevant, als volgt geantwoord:
"
Mijn rapport omvat een uitgebreide analyse van het gedrag van de constructie van het gebouw. Naar mijn mening is dit noodzakelijk om een ontwerp te maken dat past bij de situatie. Dit is belangrijk omdat daaruit blijk dat een lokaal herstel niet bijdraagt aan het probleem, en de situatie lokaal zelfs verslechtert. Dergelijke vakkundige kennis van zaken en goede advisering is belangrijk. Het kan bijvoorbeeld leiden tot een standpunt van aannemer, dat een door eigenaar gevraagde technische optie van een lokaal herstel, risicovol is en daarmee niet wordt aangeboden."
2.27.
Ten slotte heeft de advocaat van [eiseres] de vraag gesteld of [gedaagde] de situatie die is ontstaan aan het huis na 1979 had moeten herkennen en of hij hierop het ontwerp en de realisatie van het funderingsherstel had moeten aanpassen. Jol heeft daarop op pagina 85 van het deskundigenbericht als volgt geantwoord:
"
Uiteraard."

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen:
tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 112.274,24 aan schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagtekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag aan schadevergoeding te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van tekortkoming althans een door de rechtbank te bepalen datum;
tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 35.000 aan schade aan de woning wegens tekortkoming in de uitvoering, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag aan schadevergoeding;
tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 6.000 in verband met schade wegens kosten herstel tuin, herstel gevel en scheuren en herstel scheuren binnen en verven, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag aan schadevergoeding;
tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 5.000 in verband met het herstel van de boeidelen en de ramen, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag aan schadevergoeding;
tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 27.386,29 in verband met hogere bouwkosten als gevolg van de tekortkoming door [gedaagde] , althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag aan schadevergoeding;
tot betaling van een bedrag van € 18.363,81 wegens schade vanwege door [eiseres] ingeschakelde deskundigen, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dagtekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de door [eiseres] verstrekte opdracht. [gedaagde] had de fundering van het huis niet enkel gedeeltelijk mogen herstellen. [eiseres] heeft hierdoor schade geleden, bestaande uit onder meer de door haar gemaakte kosten voor volledig funderingsherstel door Bresser, de waardevermindering van het huis als gevolg van de scheefstand, de herstelwerkzaamheden aan onder meer de tuin, de gevel, boeidelen en ramen, de gestegen bouwkosten sinds 2015 en de kosten voor deskundigen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bewijskracht deskundigenbericht
4.1.
Op grond van artikel 207 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft een voorlopig deskundigenbericht dezelfde bewijskracht als een deskundigenbericht dat is uitgebracht in een bodemprocedure, indien partijen bij de verrichting aanwezig zijn geweest. Uit het deskundigenbericht van Jol blijkt dat beide partijen aanwezig waren bij de opname ter plaatse, en ook overigens in het proces leidend tot het deskundigenbericht zijn gehoord. Het voorlopig deskundigenbericht van Jol heeft daarmee dezelfde bewijskracht als een deskundigenbericht dat is uitgebracht in een bodemprocedure.
4.2.
Dat betekent dat de rechtbank een beperkte motiveringsplicht heeft ten aanzien van haar beslissing om de bevindingen van Jol al dan niet te volgen. Wel dient zij bij de beantwoording van de vraag of zij de conclusies waartoe Jol in zijn deskundigenbericht is gekomen in haar beslissing zal volgen, alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in het deskundigenbericht geformuleerde conclusies af te wijken. De rechtbank zal op specifieke bezwaren van een partij ingaan als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van de zienswijze van de deskundige (vgl. Hoge Raad 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011: BT2921).
4.3.
In zijn algemeenheid geldt dat de rechter het oordeel van een door de rechtbank benoemde deskundige niet snel naast zich zal neerleggen, tenzij zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan over de wijze van totstandkoming of de inhoud van het desbetreffende deskundigenbericht. Dat betekent in dit geval dat de rechtbank het deskundigenbericht van Jol tot uitgangspunt zal nemen. Bij de verdere beoordeling geldt ook dat het aan de rechtbank is om op de voet van artikel 6:97 Burgerlijk Wetboek (BW) de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard daarvan in overeenstemming is. Indien de schade niet (meer) nauwkeurig kan worden vastgesteld wordt deze geschat. Bij het schatten van de schade is de rechtbank niet gebonden aan de (normale) regels van stelplicht en bewijs.
Verbintenis
4.4.
De vordering van [eiseres] is erop gebaseerd dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenis. [eiseres] grondt haar vordering tot schadevergoeding op artikel 6:74 BW. Bij de beantwoording van de vraag of aan de voorwaarden van dit artikel is voldaan, zal de rechtbank eerst beoordelen welke verbintenis tussen partijen is ontstaan.
4.5.
Op grond van de overeenkomst die is ontstaan doordat [eiseres] het aanbod van [gedaagde] uit de eerste offerte heeft aanvaard (hierna: de overeenkomst), heeft [gedaagde] zich jegens [eiseres] verbonden funderingsherstelwerkzaamheden aan de achterzijde en de linker voorkant van het huis uit te voeren. Aan deze overeenkomst lag een advies van [gedaagde] ten grondslag, namelijk om de herfundering in fases te laten uitvoeren, waarbij de werkzaamheden in de overeenkomst de eerste fase zouden betreffen.
4.6.
De overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst tot aanneming van werk, waardoor de artikelen 7:750 e.v. BW van toepassing zijn.
Tekortkoming
4.7.
Jol heeft zich in het deskundigenbericht uitgelaten over de vraag of [gedaagde] is tekortgeschoten. Jol heeft in dat verband geconcludeerd dat [gedaagde] het huis niet slechts gedeeltelijk had mogen herfunderen, Volgens Jol was de enige goede optie geweest om in één keer een nieuwe fundering te maken onder het hele gebouw. Verder heeft Jol geconcludeerd dat het herstel van [gedaagde] linksvoor, aan de achterzijde rondom de aanbouw en rechts van het midden van de aanbouw onjuist is geweest. Ten slotte heeft Jol geconcludeerd dat het voorbereidingswerk van [gedaagde] onvoldoende is geweest.
4.8.
[gedaagde] heeft bezwaren geuit tegen deze bevindingen van Jol, die in de kern op het volgende neerkomen. [gedaagde] leest in het rapport van Jol dat de scheefstand van het huis in het bijzonder is toe te rekenen aan het wegnemen van het metselwerk aan de linkerzijde van het huis en het feit dat bij een verbouwing in 1979 een stabiliteitsverzorgende muur is verwijderd. [eiseres] , althans [naam01] die [eiseres] als aannemer in het proces heeft begeleid, had [gedaagde] hierover vooraf moeten informeren. Op [eiseres] rustte dus een mededelingsplicht. Daarnaast heeft Jol in zijn rapport geen aandacht besteed aan de wijze waarop de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Daarbij is met name van belang dat [eiseres] zich er steeds van bewust was dat een volledige herfundering noodzakelijk was. [eiseres] heeft bewust een deelopdracht aan [gedaagde] verstrekt omdat zij niet de financiële middelen had om een opdracht voor volledige herfundering te verstrekken, althans omdat zij de wens had om het huis in de verkoop te zetten en verdere funderingswerkzaamheden aan de koper over te laten, aldus nog steeds [gedaagde] .
4.9.
Ten aanzien van de door [gedaagde] aangevoerde mededelingsplicht van [eiseres] met betrekking tot het verwijderde metselwerk en de stabiliteitsverzorgende muur na de verbouwing in 1979, geldt het volgende. De opdrachtgever, in dit geval [eiseres] , is verantwoordelijk voor het bepalen van de opdracht. Op de aannemer, in dit geval [gedaagde] , rust de verplichting om onderzoek te doen naar de reikwijdte van zijn eigen prestatieplicht en vervolgens, zo nodig, de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kent of redelijkerwijs behoort te kennen (vgl. artikel 7:754 BW). Deze verplichtingen van de aannemer vloeien voort uit de hoofdverplichting om de hem opgedragen werkzaamheden als een zorgvuldig vakman uit te voeren. In het onderhavig geval had van [gedaagde] als zorgvuldig vakman verwacht mogen worden dat zij (i) voorafgaand aan de uitvoering van de opdracht voldoende onderzoek zou doen naar de situatie waarin het huis zich bevond, (ii) de situatie die is ontstaan aan het huis na het wegnemen van het metselwerk en de verbouwing in 1979 had herkend en (iii) hierop het ontwerp en de realisatie van het funderingsherstel had aangepast (vgl. ook het deskundigenbericht, pagina 76 en 85). Een en ander behoorde dus tot de verplichtingen van [gedaagde] ; op [eiseres] rustte te dien aanzien geen mededelingsplicht. De omstandigheid dat [eiseres] in het proces door [naam01] werd geadviseerd, maakt dit niet anders. Wel kan die omstandigheid aanleiding geven tot toepassing van artikel 6:101 BW (zie daarover r.o. 4.39 hierna).
4.10.
Met betrekking tot de betwisting door [gedaagde] dat [eiseres] kennis had van de noodzaak van het volledige herfundering en zij hiertoe bewust – dan wel om financiële redenen, dan wel om de verkoop van het huis mogelijk te maken – geen opdracht heeft verstrekt, oordeelt de rechtbank als volgt. Onbetwist tussen partijen is dat [gedaagde] zelf de oplossing heeft aangedragen om de herfundering in fases uit te voeren. Ook na de start van de werkzaamheden, nadat bij [eiseres] twijfel over de fasering was ontstaan, bleef [gedaagde] achter dit plan staan, zoals blijkt uit haar e-mail van 2 juli 2015 aan [eiseres] waarin zij de keuze voor het eerst uitvoeren van funderingswerkzaamheden aan de linker- en achterzijde van het huis ten opzichte van [eiseres] heeft verdedigd. Jol heeft in zijn deskundigenbericht op technische gronden geconcludeerd dat [gedaagde] het voorstel tot het uitvoeren van een gedeeltelijke herfundering, althans een herfundering in fases, niet had mogen doen, omdat alleen een volledige herfundering in de omstandigheden de goede optie was. De op [gedaagde] rustende waarschuwingsplicht van artikel 7:754 BW bracht in dit geval met zich dat, zelfs al zou [eiseres] bewust gekozen hebben voor een deelopdracht gezien haar financiële situatie of om de verkoop van het huis mogelijk te maken, van [gedaagde] verwacht had mogen worden dat zij jegens [eiseres] het standpunt had ingenomen dat zij de optie van gedeeltelijke herfundering niet zou aanbieden, omdat dit een te groot risico zou meebrengen op verdere verzakking en/of scheefstand van het huis. Met andere woorden, de financiële situatie van [eiseres] , althans haar wens om het huis te verkopen, hadden voor [gedaagde] geen reden mogen vormen om een gedeeltelijke herfundering, althans een herfundering in fases, aan [eiseres] aan te bieden.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat de door [gedaagde] aangevoerde bezwaren geen aanleiding geven om van de bevindingen en conclusies van Jol af te wijken. Deze komen erop neer dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiseres] .
Schade en causaal verband
4.12.
[gedaagde] heeft betwist dat haar werkzaamheden de oorzaak zijn van de schade aan het huis. In het deskundigenbericht van Jol leest [gedaagde] dat Jol heeft geconstateerd dat de stabiliteit van het huis al bijzonder slecht was voordat [gedaagde] betrokken was. De situatie is na verloop van tijd langzaamaan slechter geworden. Dit is volgens [gedaagde] enkel veroorzaakt door het wegnemen van het metselwerk aan de linkerzijde van het huis en de uitgevoerde verbouwing in 1979. De schade die [eiseres] heeft geleden zou dus ook zijn ontstaan zonder het handelen van [gedaagde] , aldus steeds [gedaagde] .
4.13.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat [gedaagde] met haar betwisting ten onrechte eraan voorbij dat Jol in hetzelfde deskundigenbericht concludeert dat (i) de situatie weliswaar al slecht was, maar door het handelen van [gedaagde] nog slechter is geworden, (ii) het aannemelijk is dat al bestaande schade door de werkzaamheden van [gedaagde] groter geworden is, waarbij het niet uit te sluiten is dat er ook nieuwe schade is ontstaan en (iii) dat het werk van [gedaagde] , uitgaande van een nieuw en integraal herstel, per saldo nihil waard is geweest. [gedaagde] heeft niet, althans onvoldoende toegelicht dat en waarom deze conclusies onjuist zijn. Hetgeen zij heeft aangevoerd geeft daarom geen aanleiding om op dit punt van de zienswijze van Jol af te wijken.
4.14.
Dat Jol de mate waarin het technische causale verband tussen de werkzaamheden van [gedaagde] en de schade heeft bestaan niet nauwkeurig heeft kunnen vaststellen, betekent nog niet dat het juridische causale verband als bedoeld in artikel 6:74 BW ontbreekt. Deze bepaling vereist slechts dat er enige vorm van schade is of zal worden geleden en dat die schade als gevolg van de tekortkoming is ingetreden. De enkele constatering van Jol dat er een causaal verband bestaat tussen de schade van [eiseres] en de werkzaamheden van [gedaagde] is hiervoor dus reeds voldoende. In het licht van het bepaalde in r.o. 4.7 t/m 4.11 over de tekortkoming, blijkt de schade en het causaal verband in de onderhavige omstandigheden bovendien uit de kosten die [eiseres] heeft moeten maken om de herfundering opnieuw en volledig uit te voeren. Hieruit blijkt immers dat [eiseres] schade heeft geleden – de kosten die zij heeft gemaakt voor de nieuwe funderingswerkzaamheden – en dat er een causaal verband is met de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst; deze kosten had [eiseres] niet hoeven maken als [gedaagde] het huis niet alleen gedeeltelijk had geherfundeerd.
Verzuim
4.15.
Vast is komen te staan dat [eiseres] [gedaagde] op 9 oktober 2018 een ingebrekestelling heeft verstuurd, en dat [gedaagde] deze heeft ontvangen. In de brief heeft [eiseres] [gedaagde] verzocht om binnen een termijn van drie weken herstelwerkzaamheden uit te voeren. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde] hiertoe niet binnen deze termijn is overgegaan. [gedaagde] is daarmee sinds 30 oktober 2018 (drie weken na 9 oktober 2018) in verzuim.
Tussenconclusie
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat voldaan is aan de vereisten van artikel 6:74 BW, waardoor vast is komen te staan dat [gedaagde] is tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst met [eiseres] en dat [eiseres] hierdoor schade heeft geleden. De rechtbank zal hierna ingaan op de omvang van de schade die voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking komt.
Omvang schade
4.17.
De omvang van de schade van [eiseres] moet worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen de werkelijke situatie waarin [eiseres] als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde] is komen te verkeren en de hypothetische situatie waarin deze tekortkoming achterwege zou zijn gebleven. Op grond van artikel 6:98 BW komt voor vergoeding slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de tekortkoming van [gedaagde] , dat zij haar mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze tekortkoming kan worden toegerekend.
Schadevergoedingsvordering ad € 112.274,24
4.18.
[eiseres] vordert primair een bedrag van € 112.274,24. Dit bedrag berekent zij door het bedrag dat zij aan Bresser heeft betaald (€ 182.575,24 inclusief BTW) te verminderen met het bedrag dat zij in 2015 betaald zou hebben aan [gedaagde] als zij opdracht zou hebben gegeven tot het uitvoeren van de werkzaamheden genoemd in zowel de eerste als de tweede offerte, waarmee een totaal funderingsherstel zou zijn uitgevoerd (in totaal € 70.301 inclusief BTW).
4.19.
[gedaagde] heeft deze vordering betwist door erop te wijzen dat uitvoering van de werkzaamheden in de tweede offerte geen volledig funderingsherstel teweeg zou brengen. De tweede offerte was slechts fase twee van in totaal drie fasen. De werkzaamheden genoemd in de tweede offerte moesten dus nog worden aangevuld met een derde offerte, die zou zien op werkzaamheden voor het herfunderen over de gehele lengte van de linker zijgevel en de voorgevel van het woonhuis. Dit levert een kostenpost op van circa € 40.000 die in de schadeberekening eveneens in aftrek moet worden gebracht. Voorts kunnen de aan Bresser betaalde kosten niet als uitgangspunt genomen worden, omdat Bresser een kelder over het totale oppervlak heeft aangebracht, terwijl oorspronkelijk onder het huis slechts een kleine kelder aanwezig was. Dit heeft tot een aanzienlijke kostenpost geleid, aldus nog steeds [gedaagde] . Ten slotte heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat bepaalde bedragen genoemd in de overgelegde facturen niet gekoppeld kunnen worden aan de overgelegde betalingsbewijzen en
vice versa, en dat de facturen met nummer BB2020050 en BB2020147 niets van doen hebben met de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat de schadepost op zichzelf voor vergoeding in aanmerking komt, nu de desbetreffende kosten voor integraal nieuw funderingsherstel in direct causaal verband staat tot de tekortkoming van [gedaagde] . Zonder de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde] , had [eiseres] immers die kosten niet hoeven maken.
4.21.
Met betrekking tot de hypothetische situatie waarin de tekortkoming achterwege was gebleven oordeelt de rechtbank als volgt. [gedaagde] heeft op goede gronden aangevoerd dat, om te komen tot volledig funderingsherstel, de werkzaamheden van [gedaagde] genoemd in de tweede offerte nog aangevuld hadden moeten worden met nadere werkzaamheden. Dit volgt uit de tweede offerte waarin is opgemerkt dat indien de in die offerte genoemde werkzaamheden zouden worden uitgevoerd er sprake is van een "
bijna totaalherstel", waarbij "
[a]lleen de linker zijgevel en de voorgevel dan nog niet over de gehele lengte gefundeerd [zijn].[gedaagde] heeft het standpunt ingenomen dat dat deze additionele werkzaamheden een kostenpost van circa € 40.000 zouden opleveren. [eiseres] heeft de hoogte van deze kostenpost niet betwist. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [eiseres] , in de hypothetische situatie waarin de tekortkoming achterwege was gebleven, een bedrag van € 110.301 aan [gedaagde] had betaald (de bedragen uit de eerste offertes vermeerderd met € 40.000) bij volledig funderingsherstel.
4.22.
Ten aanzien van de werkelijke situatie waarin [eiseres] als gevolg van de tekortkoming is komen te verkeren geldt het volgende. In dit kader kan uitgegaan worden van de door [eiseres] aan Bresser betaalde kosten, nu Bresser de opdracht tot het volledig funderingsherstel heeft uitgevoerd. [gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat Jol in zijn deskundighedenbericht heeft geconcludeerd dat de offerte van Bresser voorziet in een kelder onder het hele gebouw, waardoor Jol die offerte niet redelijk acht ten opzichte van de vaststelling dat er een herfundering moet plaatsvinden. Jol is bij zijn conclusie echter uitgegaan van een eerdere offerte van Bresser. Dit blijkt uit de herziene opdrachtbevestiging van Bresser van 12 maart 2020 die [eiseres] op 28 september 2022 in het geding heeft gebracht. Uit die herziene opdrachtbevestiging volgt dat geen opdracht is verstrekt tot de bouw van een kelder onder het gehele gebouw. De rechtbank gaat dus aan de betwisting van [gedaagde] op dit punt voorbij.
4.23.
Ten aanzien van de door [gedaagde] geuite bezwaren tegen de overgelegde facturen en betalingsbewijzen leidt de rechtbank uit de in het geding gebrachte facturen van Bresser af dat Bresser een bedrag van € 187.674,20 aan [eiseres] gefactureerd heeft. Uit de overgelegde betalingsbewijzen volgt dat [eiseres] een bedrag van € 182.393,30 aan Bresser heeft betaald. Dat is minder dan het door [eiseres] genoemde bedrag van € 182.575,24. Dat deze betaalde bedragen verband houden met de opdracht aan Bresser in verband met de funderingswerkzaamheden blijkt voldoende uit de betalingsomschrijvingen zoals die blijken uit de betalingsbewijzen. Met betrekking tot de werkzaamheden waarop de facturen met nummer BB2020050 en BB2020147 zien heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist dat deze werkzaamheden noodzakelijk waren om te komen tot volledig funderingsherstel. De rechtbank zal aldus voor het bepalen van de werkelijke situatie waarin [eiseres] als gevolg van de tekortkoming is komen te verkeren uitgaan van het bedrag van € 182.393,30, te weten het totaalbedrag van de door [eiseres] aan Bresser betaalde kosten.
4.24.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat de schadepost kan worden begroot op € 72.092,30 (€ 182.393,30 verminderd met € 110.301). De rechtbank zal de vordering voor dit bedrag toewijzen.
4.25.
[eiseres] vordert betaling van deze schadepost vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagtekening van het vonnis, althans vanaf de dag van tekortkoming, althans een door de rechtbank te bepalen datum. De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen, omdat aan alle in artikel 6:119 BW neergelegde voorwaarden is voldaan. De rechtbank wijst de wettelijke rente toe vanaf 30 oktober 2018, zijnde de dag waarop [gedaagde] in verzuim is komen te verkeren (zie r.o. 4.15 hiervoor).
Waardevermindering wegens scheefstand woning ad € 35.000
4.26.
[eiseres] vordert een vergoeding van vervolgschade in verband met de definitieve scheefstand van het huis. Zij vordert een bedrag van € 35.000, welk bedrag is genoemd in een brief van makelaar Houtman & de Vogel. [gedaagde] heeft deze vordering betwist.
4.27.
De rechtbank wijst de vordering af. Door [gedaagde] is terecht aangevoerd dat deze schade nog niet door [eiseres] is geleden omdat het huis nog niet is verkocht. Dat [eiseres] deze schade zal lijden bij een toekomstige verkoop staat geenszins vast. Dit is afhankelijk van allerlei factoren, waaronder de marktomstandigheden op het moment van verkoop. Daarover heeft [eiseres] niets gesteld.
Kosten herstel tuin, gevel en scheuren en verfkosten ad € 6.000
4.28.
[eiseres] vordert vergoeding van kosten van in totaal € 6.000 die zij heeft gemaakt na het funderingsherstel van [gedaagde] in verband met het herstel van de tuin, gevels en scheuren en verfkosten. [gedaagde] heeft deze vordering betwist, onder meer door aan te voeren dat niet is gebleken dat [eiseres] deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt.
4.29.
De rechtbank wijst deze vordering af. In het licht van de betwisting van [gedaagde] , had van [eiseres] verwacht mogen worden dat zij haar stelling dat zij deze bedragen heeft betaald nader zou onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van facturen, betalingsbewijzen en/of kwitanties. Dit heeft zij nagelaten, hetgeen voor haar risico komt.
Kosten herstel boeidelen en ramen ad € 5.000
4.30.
[eiseres] vordert een vergoeding van vervolgschade in verband met het herstel van boeidelen en de ramen. De boeidelen en ramen moeten volgens [eiseres] vervangen worden als gevolg van de scheefstand. [eiseres] begroot deze schade op € 5.000. [gedaagde] heeft deze vordering betwist. Volgens haar kan de scheefstand, en daarmee deze kostenpost, niet worden toegerekend aan de werkzaamheden van [gedaagde] .
4.31.
De rechtbank wijst deze vordering af. Dat deze schadepost in zodanig verband staat met de tekortkoming door [gedaagde] , dat deze haar mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze tekortkoming kan worden toegerekend is de rechtbank onvoldoende gebleken.
Hogere bouwkosten ad € 27.386,29
4.32.
[eiseres] vordert een vergoeding van een bedrag van € 27.386,29 wegens gestegen bouwkosten sinds 2015. [gedaagde] heeft deze vordering betwist.
4.33.
De rechtbank wijst deze vordering af. Met de hogere bouwkosten is al rekening gehouden in de schadevergoedingsvordering behandeld in r.o. 4.18-4.24, nu voor het bepalen van de werkelijke situatie is uitgegaan van de door Bresser in 2020 verrichte werkzaamheden. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook erkend dat er in een dergelijk geval sprake zou zijn van een dubbeltelling.
Kosten deskundigen ad € 18.363,81
4.34.
[eiseres] vordert vergoeding van de kosten van door haar ingeschakelde deskundigen. [eiseres] stelt dat zij genoodzaakt was deskundigen te raadplegen om de wanprestatie van [gedaagde] vast te kunnen stellen. [gedaagde] heeft de vordering betwist, onder meer door aan te voeren dat deze kosten niet aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend.
4.35.
Voor de vraag of kosten van de deskundigen in zodanig verband staan met de tekortkoming, dat deze aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend, moet worden beoordeeld of het redelijk was voor [eiseres] om in verband met een onderzoek naar de mogelijke tekortkoming deskundige bijstand in te roepen en of de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn. De rechtbank acht het in de onderhavige omstandigheden, waarin het voor een leek als [eiseres] ingewikkeld is om te beoordelen of sprake is van verdere verzakking van het huis en of [gedaagde] hiervoor verantwoordelijk is, niet onredelijk dat zij voorafgaand aan het instellen van een procedure hiervoor deskundigen De Prouw en Fugro heeft ingeschakeld. Daarbij acht de rechtbank tevens van belang dat [eiseres] [gedaagde] eerst zelf, tot driemaal toe, de gelegenheid heeft gegeven om onderzoek te doen naar de verdere verzakking en dat [gedaagde] pas bij de derde keer heeft geconstateerd dat inderdaad van verdere verzakking sprake was als gevolg waarvan nadere funderingswerkzaamheden nodig bleken. Ten slotte acht de rechtbank het alleszins redelijk dat [eiseres] , ter voorkoming en afwending van gevaar, deskundige Hanselman heeft ingeschakeld naar aanleiding van acute zorgen over de stabiliteit van het pand zoals geuit door Jol ten tijde van het deskundigenonderzoek.
4.36.
De hoogte van de door De Prouw, Fugro en Hanselman gemaakte kosten (respectievelijk € 3.219,81, € 3.884,10 en € 1.406,63) komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank zal dus de kosten voor die deskundigen toewijzen zoals gevorderd, te weten voor een totaalbedrag van € 8.510,54. De kosten voor het voorlopig deskundigenonderzoek behoren tot de proceskosten (zie hierna r.o. 4.40).
4.37.
[gedaagde] vordert betaling van deze schadepost vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagtekening van het vonnis. De rechtbank zal de wettelijke rente vanaf deze datum toewijzen, omdat aan alle in artikel 6:119 BW neergelegde voorwaarden is voldaan.
Eigen schuld
4.38.
[gedaagde] meent dat haar schadevergoedingsplicht moet worden verminderd op grond van eigen schuld van [eiseres] als bedoeld in artikel 6:101 BW. Volgens [gedaagde] kan de schade mede aan [eiseres] worden toegerekend, omdat [eiseres] bewust aan [gedaagde] opdracht heeft verstrekt tot een gedeeltelijk funderingsherstel, om de verkoop van het huis mogelijk te maken. De rechtbank zal dit verweer afwijzen op dezelfde gronden als hiervoor overwogen in r.o. 4.10, namelijk dat de wens van [eiseres] om het huis te verkopen voor [gedaagde] geen reden mocht zijn om een gedeeltelijke herfundering, althans een herfundering in fases, aan [eiseres] aan te bieden.
4.39.
Ook de omstandigheid dat [eiseres] in het proces werd geadviseerd door [naam01] , geeft de rechtbank geen aanleiding om artikel 6:101 BW toe te passen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat [naam01] een aannemer is, en geen specialist in funderingen zoals [gedaagde] . De betrokkenheid van [naam01] maakte dus niet dat [eiseres] specifiek op het gebied van funderingen deskundig kon worden geacht.
Kosten
4.40.
[gedaagde] is de partij die overwegend ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld, daaronder mede begrepen de kosten van het voorlopig deskundigenonderzoek. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
109,71
- griffierecht
1.666,00
- kosten voorlopig deskundigenonderzoek
9.853,27
- salaris advocaat
4.982,00
(2 punten × € 2.491,00)
Totaal
16.610,98

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een schadevergoeding van € 72.092,30, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 30 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een schadevergoeding van € 8.510,54, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 4 januari 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 16.610,98,
5.4.
verklaart de in 5.1 tot en met 5.3 gegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2023.