ECLI:NL:RBDHA:2023:7817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
NL23.10550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met Egyptische nationaliteit en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling met de Egyptische nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 april 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die illegaal in Nederland verbleef, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 17 april 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen melding heeft gemaakt van zijn illegaal verblijf bij de korpschef, wat een zware grond voor de maatregel van bewaring vormde. Eiser voerde aan dat hij niet kon worden tegengeworpen dat er geen land van bestemming was vermeld in het terugkeerbesluit van 13 april 2021. De rechtbank oordeelde echter dat eiser op de hoogte was van zijn illegale status en dat hij zich had moeten melden. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat er geen lichter middel kon worden toegepast, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 april 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.10550
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Egyptische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1965.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3b feitelijk juist is. Eiser heeft geen melding gemaakt van zijn illegaal verblijf bij de korpschef. Eiser stelt dat deze grond hem niet mocht worden tegengeworpen, omdat in het terugkeerbesluit van 13 april 2021 geen land van bestemming staat vermeld. Om die reden is op 6 april 2023 immers een aanvullend terugkeerbesluit genomen. Deze stelling treft geen doel. Bij het besluit van 13 april 2023 is de asielvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken. Het was toen duidelijk voor eiser dat hij illegaal in Nederland verbleef. Daarom mocht ook van hem worden verwacht dat hij zich meldde bij de korpschef.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3e en 3f niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De zware gronden onder 3b, 3e en 3f zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Eiser verblijft al jarenlang op hetzelfde adres, en is daar ook aangetroffen. Verweerder kon daarom niet volstaan met een verwijzing naar de gronden van de maatregel van bewaring.
6. De beroepsgrond slaagt niet. De gronden van de maatregel veronderstellen dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Gelet op de - in rechte niet bestreden - negatieve asielbeschikking van verweerder van 8 december 2022, waarbij al is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en naar Egypte dient terug te keren als ook op de verklaring van eiser ter zitting dat hij in Nederland wil blijven, heeft verweerder in de maatregel van bewaring terecht overwogen dat een lichter middel onvoldoende garantie biedt dat eiser daadwerkelijk terug zal keren naar Egypte. Verweerder heeft daarnaast in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waarom in de medische omstandigheden van eiser geen aanleiding is gezien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel.
Conclusie
7. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.