ECLI:NL:RBDHA:2023:7794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
09/065547-21 en 09/295931-21 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen van diefstal en bewezenverklaring van poging tot doodslag en bedreiging met misdrijf tegen het leven

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 maart 2021 in Sassenheim, samen met anderen, de aangever [slachtoffer 1] heeft aangevallen, waarbij hij meerdere keren is geslagen en geschopt. De rechtbank oordeelt dat er sprake was van medeplegen, omdat de verdachte en zijn mededaders gezamenlijk geweld hebben gebruikt. De rechtbank concludeert dat de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer 1], wat leidt tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van bedreiging van [slachtoffer 2] en zijn vrouw op 6 september 2021. De rechtbank oordeelt dat de verdachte met zijn woorden een onmiskenbaar bedreigende strekking had, waardoor bij de slachtoffers de redelijke vrees kon ontstaan dat hij de daad bij het woord zou voegen. De rechtbank acht de bedreiging wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van een geldbedrag van [slachtoffer 3], omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte hierbij betrokken was. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 197 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 40 uren. Tevens wordt de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/065547-21 en 09/295931-21 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 16 februari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats]
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 2 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.J. de Jongh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Dagvaarding I (09/065547-21)
1.
medeplegen van poging doodslag, dan wel medeplegen van zware mishandeling gepleegd op 6 maart 2021 tegen [slachtoffer 1] .
2.
medeplegen van een diefstal van een geldbedrag van € 250,- van [slachtoffer 3] op 21 augustus 2021, waarbij geweld werd toegepast.
Dagvaarding II (09/295931-21)
bedreiging op 6 september 2021 van [slachtoffer 2] en zijn vrouw.
De rechtbank heeft in bijlage I opgenomen de volledige tekst van de tenlastelegging.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van al hetgeen (primair) aan de verdachte ten laste is gelegd.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van al wat aan de verdachte ten laste is gelegd.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3.
Vrijspraak
Dagvaarding I, feit 2
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat aangever [slachtoffer 3] op 21 augustus 2021 in Warmond is beroofd van een geldbedrag van € 250,-. Dat volgt uit zijn aangifte en uit verklaringen van getuigen. Bovendien stelt de rechtbank op basis van het dossier vast dat hij is beroofd door één van de personen van de groep waartoe de verdachte behoorde.
De rechtbank kan echter op basis van het dossier niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen dat het de verdachte zelf is geweest die de beroving heeft gepleegd of dat hij daarvoor als medepleger verantwoordelijk is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaringen van de verschillende getuigen die zijn gehoord inconsistent zijn en geen eenduidig beeld geven van wat er precies is gebeurd. Zo is voor de rechtbank onduidelijk gebleven wie het geld daadwerkelijk van aangever [slachtoffer 3] heeft afgepakt. Een anonieme getuige verklaart bijvoorbeeld dat een jongen geld uit zijn broekzak haalde, aan de jongen met de lichtblauwe trui gaf, die dit geld vervolgens aan de jongen met krullend haar gaf die het geld rustig ging tellen. Ook de verklaringen van getuige [getuige 1] zijn inconsistent en bij de rechter-commissaris komt deze getuige terug op zijn eerder afgelegde verklaring, die belastend was voor de verdachte.
Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt en zal hij daarvan worden vrijgesproken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Dagvaarding I, feit 1
De rechtbank stelt allereerst op basis van de door de aangever, de medeverdachten en de getuigen afgelegde verklaringen vast dat aangever [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) op 6 maart 2021 in Sassenheim in de woning en in de tuin [betrokkene 1] van [betrokkene 2] door meerdere jongeren, werd geslagen, gestompt en geschopt. [slachtoffer 1] heeft hierdoor meerdere breuken en kneuzingen opgelopen, waaronder in zijn gezicht en in zijn ruggenwervel. Ook is [slachtoffer 1] ten tijde van dit geweld gestoken met een mes of een ander scherp voorwerp en heeft hij als gevolg daarvan een diepe steekverwonding aan zijn zij opgelopen.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit de verklaringen van de aangever blijkt dat de verdachte in de woning aanwezig was en dat de verdachte ter hoogte van de buik van [slachtoffer 1] stond, toen hij in foetushouding op de grond tegen de bank aan lag. Verder heeft de aangever verklaard dat iedereen die in de woning aanwezig was, hem trapte. De rechtbank overweegt dat ook uit de verklaring van getuige [getuige 2] blijkt dat de verdachte die avond in de woning aanwezig was, dat de situatie binnen vijf seconden escaleerde van 0 naar 100, dat aangever letterlijk de tuin door werd getrapt en dat deze getuige iedereen, dus ook de verdachte, op de aangever zag inslaan en op zijn hoofd zag intrappen. [getuige 2] heeft gezien dat alle aanwezigen, en ook expliciet de verdachte, klappen en trappen hebben gegeven aan [slachtoffer 1] .
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij op het moment van onderhavig incident niet in de woning aanwezig was, vindt de rechtbank ongeloofwaardig nu deze alleen wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 3] . Deze getuige verklaart dat dat de verdachte met hem en enkele anderen op een andere plek was toen [slachtoffer 1] in elkaar werd geslagen. Echter, deze anderen bevestigen dit niet, en bovendien zijn er andere verklaringen waaruit het tegendeel volgt.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte heeft meegedaan aan de aanval op [slachtoffer 1] . Er is daarbij naar het oordeel van de rechtbank sprake van medeplegen, omdat de verdachten hierbij gelijktijdig [slachtoffer 1] hebben aangevallen en daarbij allemaal geweldshandelingen hebben verricht. Daarmee is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking bij de aanval op [slachtoffer 1] . De verdachte kan daarom, behalve voor zijn eigen handelen, ook verantwoordelijk worden gehouden voor de geweldshandelingen van de mededaders.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld wie [slachtoffer 1] heeft gestoken. De verdachte heeft geparticipeerd in het geweld, maar niet is komen vast te staan dat hij moet hebben geweten dat er een mes of een andersoortig scherp voorwerp was waardoor hij medeverantwoordelijk zou kunnen zijn voor het toebrengen van de steekwond. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het steken met een mes.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte opzet heeft gehad op de mogelijke dood van [slachtoffer 1] en zich dus schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg kan intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte en zijn mededaders naar algemene ervaringsregels tot de dood van [slachtoffer 1] had kunnen leiden. De rechtbank leidt dat af uit de verklaringen die zijn afgelegd over de intensiteit en duur van het geweld en het ernstige letsel dat [slachtoffer 1] daardoor heeft opgelopen. De geweldshandelingen bestonden uit het stompen, slaan en schoppen tegen meerdere plekken op het lichaam en zelfs tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] had hierdoor zelfs een schoenafdruk op zijn gezicht staan. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte en zijn mededaders daarmee de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] als gevolg van het stompen, slaan en schoppen tegen het lichaam en het hoofd zou komen te overlijden bewust hebben aanvaard. Het opzet van de verdachte was aldus in voorwaardelijke zin gericht op de dood van [slachtoffer 1] . De bewezenverklaarde geweldshandelingen leveren naar het oordeel van de rechtbank om die reden, ook zonder dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een mes of andersoortig scherp voorwerp, een poging tot doodslag op.
Gelet op het voorgaande kan bewezen worden verklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven.
3.5.2
Dagvaarding II
Op grond van de bewijsmiddelen als weergegeven in bijlage I staat voor de rechtbank vast dat de verdachte op 6 september 2021 te Sassenheim de ten laste gelegde uitlatingen jegens [slachtoffer 2] en zijn vrouw heeft geuit. Het verweer van de verdediging dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, omdat door [slachtoffer 2] geen aangifte is gedaan en daardoor niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] zich bedreigd heeft gevoeld, wordt verworpen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. De bedreiging moet wel van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak het geval.
De rechtbank stelt voorop dat de door de verdachte gebezigde woorden naar hun betekenis een onmiskenbaar bedreigende strekking hebben. Zo heeft de verdachte tegen [slachtoffer 2] en zijn vrouw de volgende woorden geroepen: “ik ga je kankerhuis in de fik steken vieze kankerhoer” en “ik laat mensen hier komen en die schieten je kankerdood”. Gelet op de door de verdachte gebruikte bewoordingen en de omstandigheden waaronder deze zijn geuit, is de rechtbank van oordeel dat bij [slachtoffer 2] en zijn vrouw de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte de daad bij het woord kon voegen. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte intimiderend was in de richting van [slachtoffer 2] en dat de verdachte heel dicht tegen [slachtoffer 2] aan stond en luid schreeuwde. Ook geeft [slachtoffer 2] aan dat wat de verdachte naar hem roept een bedreiging is. Uit het dossier blijkt bovendien dat de vrees dat de verdachte de daad bij het woord kon voegen daadwerkelijk bij [slachtoffer 2] bestond. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt bovendien dat [slachtoffer 2] bang was om aangifte te doen, aangezien de verdachte behoorlijk intimiderend kon overkomen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2] en zijn vrouw.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I (09/065547-21)
1.
hij op 6 maart 2021 te Sassenheim, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, genoemde [slachtoffer 1] (onder andere terwijl hij op de grond lag) meerdere malen
- met kracht in het gezicht en tegen het hoofd en tegen verschillende andere plekken op het lichaam heeft gestompt/geslagen en
- met geschoeide voet tegen de rug en in het gezicht en tegen het hoofd en tegen verschillende andere plekken op het lichaam heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding II (09/295931-21)
hij op 6 september 2021 te Sassenheim, gemeente Teylingen, [slachtoffer 2] en zijn vrouw heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] (terwijl hij, verdachte, dicht bij die [slachtoffer 2] stond) dreigend en schreeuwend de woorden toe te voegen "ik ga je kankerhuis in de fik steken vieze kankerhoer" en "ik laat mensen hier komen en die schieten je kankerdood".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 197 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een contactverbod met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en het hebben en houden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk en of scholing. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd voor de tijd van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit voor alle tenlastegelegde feiten en heeft geen nader standpunt ingenomen over de strafoplegging.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag. De rechtbank vindt het grimmige karakter van de poging tot doodslag zorgelijk. Op grond van vage roddels en achterklap werd het slachtoffer, met wie de verdachte en zijn mededaders bevriend waren, zo toegetakeld dat de kans op overlijden als gevolg van het geweld aanwezig was. Het slachtoffer heeft ernstig letsel opgelopen, waaronder een ingedeukte oogkas, vier fracturen in zijn gezicht, waaronder een fractuur van de voorhoofdsholte, lucht binnen de schedel en een breuk in de linker oogkas en in zijn ruggenwervel. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat zijn verwondingen goed zijn genezen en dat hij er geen blijvend lichamelijk letsel aan over houdt. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer, en zoals ook ter zitting door de vader van het slachtoffer is toegelicht, is wel naar voren gekomen dat het psychisch nog steeds niet goed met hem gaat. De rechtbank rekent het de verdachte en zijn mededaders zwaar aan dat zij zulk bruut geweld hebben gebruikt. Het slachtoffer is daarbij ook nog in zijn zij gestoken. Dat kan de verdachte niet worden aangerekend. Zorgelijk is wel dat niemand verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor wat het slachtoffer is aangedaan.
Behalve dit feit heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging.
Deze bedreiging heeft bij de woning van het [slachtoffer 2] en zijn partner plaatsgevonden. Hierdoor heeft de verdachte hen op een hele nare manier geïntimideerd. Door dit feit te plegen op een openbare plek met omstanders, heeft hij ook een gevoel van onveiligheid voor de omstanders en omwonenden veroorzaakt. Het is goed dat de verdachte heeft aangegeven dat hij inzag dat deze bedreiging niet door de beugel kon en hij heeft daarvoor ook spijt betuigd en zijn excuses aangeboden.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 20 december 2022. Hieruit volgt dat de verdachte eerder veroordeeld is voor andersoortige feiten en dat de verdachte ten tijde van de gepleegde feiten in een de proeftijd liep. Dit alles heeft hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de pro Justitia rapportage van 17 mei 2021. De onderzoeker, [GZ psycholoog] (GZ-psycholoog), heeft geconcludeerd dat de verdachte niet lijdt aan een psychische stoornis en/of een verstandelijke beperking. Gelet op het ontbreken van de psychische stoornis en een verstandelijke beperking adviseert de onderzoeker geen interventie ter voorkoming van recidive. Ook in het belang van een gunstige ontwikkeling van de verdachte wordt geen interventie geadviseerd. Het recidiverisico wordt als matig ingeschat. Wel kan het volgens de onderzoeker van belang zijn de schoolgang en de vriendenkeuze te monitoren. Bij bewezenverklaring kan in dat kader toezicht en begeleiding door de reclassering bij een (deels) voorwaardelijke straf opgelegd worden. Tot slot adviseert de onderzoeker toepassing van het volwassenenstrafrecht.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies over de verdachte van 30 januari 2023, waaruit volgt dat bij de verdachte geen sprake is van een verstandelijke beperking of een ontwikkelingsachterstand. De verdachte wordt in staat geacht om de risico’s van zijn handelen in te kunnen schatten en de eventuele gevolgen daarvan te kunnen overzien. De reclassering adviseert dan ook om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Hoewel de verdachte gedurende zijn schorsing opnieuw in aanraking is gekomen met justitie, ziet de reclassering dat de verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De verdachte heeft afstand genomen van zijn oude vrienden. De relatie met zijn vader is verbeterd en de verdachte heeft veel steun aan zijn buurman en zijn vriendin. Bovendien werkt de verdachte vijf dagen per week als zelfstandige in de bouwsector en dit bevalt hem goed. Tot slot zijn er geen aanwijzingen voor problematisch middelengebruik. Voortzetting van het begeleidingstraject is volgens de reclassering wenselijk om betrokkene een steun in de rug te blijven geven en om de juiste keuzes te blijven maken. Concluderend adviseert de reclassering bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een contactverbod met de slachtoffers en een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk en of scholing op te leggen.
Toepassing van het volwassenenstrafrecht of van het jeugdstrafrecht?
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende. De deskundigen hebben in de door hen opgemaakte rapporten aangegeven geen aanleiding te zien voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Er is bij de verdachte geen sprake van een verstandelijke beperking of een ontwikkelingsachterstand. De pedagogische insteek van het jeugdstrafrecht is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet passend. De omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan leiden bovendien niet tot een ander oordeel. De rechtbank zal de verdachte daarom berechten volgens het volwassenenstrafrecht.
De op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de oriëntatiepunten en de justitiële documentatie.
De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat de verdachte ten tijde van het in dagvaarding I, onder 1 ten laste gelegde feit nét 18 jaar was geworden. Ook houdt de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening met zijn persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die blijken uit voornoemde rapporten. Hieruit is gebleken dat de verdachte de afgelopen periode een positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 197 dagen, met aftrek van tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal 90 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] en het hebben van een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk en of scholing. Deze voorwaarden dienen ertoe om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid en behandeld om zo de kans op recidive terug te dringen.
Verder acht de rechtbank het – gelet op de ernst van de feiten – ook passend dat aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd, zodat hij nog daadwerkelijk straf ervaart.
De rechtbank zal daarom aan de verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 40 uren. Deze werkstraf is lager dan door de officier van justitie geëist doordat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het bij dagvaarding I, onder 2 ten laste gelegde feit.

7.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]heeft zich ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 9.566,78, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 2.066,78 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 3]heeft zich ten aanzien van dagvaarding I, feit 2 als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 830,07, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 280,07 aan materiële schade en € 550,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 6.039,78, bestaande uit € 2.039,78 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]op het standpunt gesteld dat de materiële schade, wat betreft de posten Samsung gsm, trui, eigen risico zorgverzekering en verlies arbeidsvermogen, onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de trui is onduidelijk gebleven wanneer en door wie deze bestelling is gedaan, en wat betreft het eigen risico wordt geen rekening bijgesloten. Ten aanzien van de gederfde inkomsten heeft de raadsman aangevoerd dat de berekening is gebaseerd op onjuiste gegevens aangezien de aangever op 29 maart 2021 18 jaar is geworden en hij vanaf dat moment meer uren kon werken en een hoger uurloon verdiende. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze schade niet is onderbouwd. Bovendien blijkt uit eigen jurisprudentieonderzoek dat in vergelijkbare gevallen veel lagere vergoedingen worden toegekend.
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]op het standpunt gesteld dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. De raadsman van de verdachte refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de immateriële schade.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I, onder 1 primair bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag ten aanzien van de materiële schade. De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is naar het oordeel van de rechtbank door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier is voldoende gebleken dat de benadeelde partij zijn telefoon is kwijtgeraakt als gevolg van het gepleegde strafbare feit en dat hij hierdoor rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Hoewel het bedrag van € 234,00 voor de Samsung gsm niet is onderbouwd door middel van een bon of betaalbewijs, acht de rechtbank dit bedrag alleszins redelijk. Ten aanzien van de trui overweegt de rechtbank dat door de raadsman van de benadeelde partij is aangegeven dat deze trui is aangeschaft in september 2020, met een aanschafbedrag van € 79,95. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
Met betrekking tot het eigen risico van de zorgverzekering heeft de raadsman namens de benadeelde partij verklaard dat het gevorderde bedrag wordt gemachtigd tot een bedrag van € 107,56, aangezien dit de kosten van het eigen risico zijn die de verdachte voor de ziekenhuiscontroles na zijn achttiende voor zijn rekening moet nemen. De benadeelde partij hoefde geen eigen risico te betalen toen hij nog minderjarig was.
Ten aanzien van het verlies van het arbeidsvermogen overweegt de rechtbank dat het uurloon van de benadeelde partij zowel in februari 2021, als in mei 2021 € 7,78 bedroeg. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de berekening is gebaseerd op onjuiste gegevens. Bovendien acht de rechtbank de schatting van het aantal uren dat de aangever had kunnen werken als hij niet zwaar gewond zou zijn geraakt, redelijk.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I, onder 1 primair bewezenverklaarde feit. Weliswaar is er mogelijk geen blijvend ernstig letsel, vast staat dat het slachtoffer ernstig is toegetakeld en de rechtbank vindt het ook aannemelijk dat deze gebeurtenis psychische gevolgen voor het slachtoffer hebben gehad. De verwijzing naar de bijgevoegde uitspraken uit de smartengeldgids gaat daarmee niet (volledig) op. Een en ander rechtvaardigt dat een lager bedrag wordt toegewezen dan gevorderd. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 4.000,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 6.066,78, bestaande uit € 2.066,78 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 juni 2021, de datum van de inhoudelijke onderbouwing van de vordering.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I, onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.066,78, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2021, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
7.3.2
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.Het inbeslaggenomen voorwerp

De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d, 36f, 45, 47, 57, 285, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 09/065547-21 feit 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 09/065547-21, feit 1 en onder 09/295931-21 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
dagvaarding I, onder 1 (09/065547-21):
medeplegen van poging tot doodslag;
dagvaarding II (09/295931-21):
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
197 (honderdzevenennegentig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot
90 (negentig) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (twee) jarenvastgestelde proeftijd, houdt aan de volgende voorwaarden:
dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
dat hij zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
dat hij gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] te Leiden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
dat hij gedurende de proeftijd beschikt over een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk en/of scholing, zulks ter beoordeling van de reclassering;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
40 (VEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
20 (TWINGTIG) DAGEN;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 6.066,78 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.066,78, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 65 dagen;
de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
1. STK Mes;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. Stalenberg, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. N.I.S. Boers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.M. Bertrand, griffier,
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 16 februari 2023.
Bijlage I
Dagvaarding I (09/065547-21)
1.
hij op of omstreeks 6 maart 2021 te Sassenheim, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, genoemde [slachtoffer 1] (onder andere terwijl hij op de grond lag) meerdere malen, althans eenmaal
- ( met kracht) in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of tegen (verschillende andere plekken op) het lichaam heeft gestompt/geslagen en/of
- ( met geschoeide voet) tegen de rug en/of in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of tegen (verschillende andere plekken op) het lichaam heeft geschopt en/of
- met een mes althans een scherp voorwerp in de zij althans in het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 maart 2021 te Sassenheim, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ingedeukte oogkas en/of meerdere fracturen in het gezicht en/of een breuk in een ruggenwervel en/of een steekwond in de zij heeft toegebracht,
door genoemde [slachtoffer 1] (onder andere terwijl hij op de grond lag) meerdere malen althans eenmaal
- ( met kracht) in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of tegen (verschillende andere plekken op) het lichaam te stompen/slaan en/of
- ( met geschoeide voet) tegen de rug en/of in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of tegen (verschillende andere plekken op) het lichaam te schoppen en/of
- met een mes althans een scherp voorwerp in de zij althans in het lichaam te steken.
2.
hij op of omstreeks 21 augustus 2021 te Warmond, gemeente Teylingen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (€ 250,-), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 3] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door genoemde [slachtoffer 3] met de elleboog en/of de arm en/of de vuist in het gezicht te stompen/raken.
Dagvaarding II (09/295931-21)
hij op of omstreeks 6 september 2021 te Sassenheim, gemeente Teylingen [slachtoffer 2] en/of zijn vrouw en/of een onbekend gebleven vrouw heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] (terwijl hij, verdachte, dicht bij die [slachtoffer 2] stond) dreigend (en schreeuwend) de woorden toe te voegen "ik ga je kankerhuis in de fik steken vieze kankerhoer" en/of "ik laat mensen hier komen en die schieten je kankerdood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Bijlage II
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer dat per feit is weergegeven.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding 09/065547-21, onder 1 ten laste gelegde feit ( [PL nummer] ):
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 7 maart 2021, voor zover inhoudende (p. 88-90, met bijlagen p. 91-94):
Plaats delict: [adres 2] ,
Pleegdatum/tijd: op zaterdag 6 maart 2021 om 03:27 uur
Achternaam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [slachtoffer 1]
Ik ben de woning [betrokkene 1] in gegaan en ben op de bank gaan zitten. Ongeveer vijf minuten later kwamen [betrokkene 3] en [verdachte] ook binnen. Opeens werd ik door iedereen die daar in de woning was aangevallen. Alle andere personen die in de woning waren, hebben mij aangevallen en geschopt en geslagen. Ik voelde enorme pijn en ben op de grond beland. Ik lag op de grond tegen de bank aan in een foetus-houding en beschermde met mijn armen mijn hoofd. Ik voelde dat ik door meerdere personen werd geschopt tegen mijn hoofd en lichaam.
Ik werd in de tuin nog geduwd en geschopt en ik viel op de grond.
De artsen hebben het volgende letsel vastgesteld:
-ingedeukte rechter oogkas
-4 fracturen in mijn gezicht
-wond op de linkerzijde van mijn hoofd
-breuk in mijn linker oogkas
-breuk in mijn ruggenwervel
-steekwond in mijn zij
-schoenafdruk in mijn gezicht.
2. Het geschrift, te weten aanvraag medische informatie, opgemaakt op 8 maart 2021, voor zover inhoudende, (p. 95-96):
Zware mishandeling en is daarbij met een scherp voorwerp in zijn zij gestoken. Het slachtoffer heeft een diepe steekwond en meerdere kneuzingen en breuken opgelopen door de mishandeling. Slachtoffer heeft een aantal nachten in het LUMC Ziekenhuis te Leiden, afdeling J9Q, gelegen.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 maart 2021, voor zover inhoudende, als verklaring van [slachtoffer 1] (p. 156-157):
Ik lag met mijn hoofd naar de bank, maar keek af en toe op. [verdachte] stond ter hoogte van mijn buik, de plek van de steekwond. Maar doordat iedereen trapte bleven ze niet op één plek staan.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuigen [slachtoffer 1] d.d. 8 oktober 2021, voor zover inhoudende:
[verdachte] heeft mij geschopt en geslagen. In mijn gezicht, op mijn lichaam, eigenlijk overal. Hij heeft mij geschopt op mijn gezicht, ribbenkas, op mijn rug. Ik kreeg nog van hem de laatste trap tegen mijn rug toen ik weg probeerde te komen.
Nadat iedereen die in de woning was op mij was gesprongen, kwamen [verdachte] en [betrokkene 3] binnen en die sprongen ook op mij. Toen heb ik 5 a 10 minuten binnen trappen en klappen gekregen en terwijl ik probeerde weg te komen ben ik in de tuin beland waar ik ook een paar minuten trappen en klappen heb gekregen en vervolgens ben ik weggekomen en ben ik nog even in de brandgang in mijn rug getrapt door [verdachte] waardoor ik op de grond kwam.
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , opgemaakt op 9 maart 2021, voor zover inhoudende (p. 137-139):
Toen ik bij [betrokkene 1] aan kwam met [verdachte] , was [medeverdachte] er al en [betrokkene 4] en [betrokkene 1] en [betrokkene 5] ook. Toen heeft [betrokkene 5] in de woning [betrokkene 1] klappen gehad. Toen ging het van 0 naar 100 binnen 5 seconden. Hij werd letterlijk de tuin doorgetrapt. Ik zag iedereen, dus [verdachte] , [betrokkene 1] , [betrokkene 4] en [medeverdachte] , op [betrokkene 5] inslaan en op zijn hoofd intrappen. Toen bleven die jongens doorgaan. Ik heb gezien dat alle aanwezigen klappen en trappen hebben gegeven. [medeverdachte] , [verdachte] , [betrokkene 4] en [betrokkene 1] hebben allemaal klappen en schoppen gegeven. In de tuin waren het vooral [betrokkene 1] en [verdachte] . Ik heb gezien dat [betrokkene 1] en [verdachte] tegen het hoofd van [betrokkene 5] hebben geschopt of geslagen.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding 09/295931-21 ten laste gelegde feit ( [PL nummer] ):
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 februari 2023, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 6 september 2021 [slachtoffer 2] en zijn vrouw heb bedreigd.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 3-4):
Op 6 september 2021 werd door [slachtoffer 2] bij de politie gemeld dat hij ruzie had met [verdachte] en door hem was uitgescholden en was bedreigd.
Ik hoorde dat de echtgenoot van [slachtoffer 2] aan de telefoon was met de 112 meldkamer politie, terwijl zij de ruzie opnam met haar telefoon.
3. Het verslag van bevindingen, opgemaakt op 14 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 5-12):
Opnamedatum/data: 6 september 2021.
De locatie van de opnames is: [adres 1]
[verdachte] : ik ga je kankerhuis in de fik steken, vieze kankerhoer!
Bedreigde man: Nou, en dat is een bedreiging!
[verdachte] : ik laat mensen hier komen en die schieten je kankerdood.