ECLI:NL:RBDHA:2023:7786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
09/065525-21, 09/025179-20 (t.t.z.gev.), 09/295941-19 (t.t.z.gev.), 09/322637-20 (t.t.z.gev.) en 09/026901-22 (t.t.z.gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak medeplegen van bedreiging met zware mishandeling en bewezenverklaring van meerdere strafbare feiten.

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een complexe jeugdstrafzaak waarbij de verdachte werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van poging tot doodslag en bedreiging met zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de andere tenlastegelegde feiten. De zaak omvatte vijf dagvaardingen, waarbij de verdachte onder andere werd beschuldigd van het negeren van een gebiedsverbod, het dragen van een mes, lokaalvredebreuk, openlijke geweldpleging tegen goederen en belediging van opsporingsambtenaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 maart 2021 betrokken was bij een gewelddadige aanval op het slachtoffer [slachtoffer 1], waarbij hij samen met anderen het slachtoffer heeft geslagen en geschopt, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met een mes had gestoken. De verdachte is veroordeeld tot 45 dagen jeugddetentie en 100 uur werkstraf, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 6.066,78, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook het in beslag genomen mes onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/065525-21, 09/025179-20 (t.t.z.gev.), 09/295941-19 (t.t.z.gev.), 09/322637-20 (t.t.z.gev.) en 09/026901-22 (t.t.z.gev.)
Datum uitspraak: 16 februari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten terechtzitting van 2 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. J.H.T. van Brunschot naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Dagvaarding I (09/065525-21):
medeplegen van poging tot doodslag, dan wel medeplegen van zware mishandeling, gepleegd tegen [slachtoffer 1] op 6 maart 2021;
Dagvaarding II (09/025179-20):
Feit 1: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een gebiedsverbod te negeren, op 23 januari 2020, en:
Feit 2: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie door het dragen van een mes, ook op 23 januari 2020;
Dagvaarding III (09/295941-19):
lokaalvredebreuk bij [bedrijf 1] , op 9 december 2019;
Dagvaarding IV (09/322637-20):
medeplegen van bedreiging met zware mishandeling, dan wel medeplegen van dwang, tegen [slachtoffer 2] , in de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 juni 2020;
Dagvaarding V (09/026901-22):
Feit 1: openlijke geweldpleging tegen goederen, dan wel vernieling van die goederen, te weten ruiten van een wachthuisje, op 21 februari 2020, en:
Feit 2: belediging van twee buitengewoon opsporingsambtenaren, op 2 april 2020.

3.3. De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van wat in dagvaarding IV aan de verdachte ten laste is gelegd.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van al wat (primair) in dagvaarding I, dagvaarding II, dagvaarding III en dagvaarding V aan de verdachte ten laste is gelegd.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding I, bij dagvaarding IV en bij dagvaarding V, feit 1 ten laste gelegde. Met betrekking tot het bij dagvaarding V feit 2 ten laste gelegde (de belediging) refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Volgens de raadsman kan het bij dagvaarding II en dagvaarding III ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Vrijspraak
Dagvaarding IV, bedreiging dan wel dwang
Net als de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wat in dagvaarding IV ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het bij dagvaarding II ten laste gelegde, het bij dagvaarding III ten laste gelegde en het bij dagvaarding V onder 2 ten laste gelegde met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft de feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer dat per feit is weergegeven.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding II, onder 1 ten laste gelegde feit ( [PL nummer] ), het negeren van een gebiedsverbod:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 februari 2023;
  • Het proces-verbaal van aanhouding verdachte [verdachte] , opgemaakt op 23 januari 2020, p. 4-6;
  • Het geschrift, te weten het gebiedsverbod met nummer [kenmerk] , opgemaakt op 14 januari 2020, p. 13-19.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding II, onder 2 ten laste gelegde feit ( [PL nummer] ), het dragen van een mes:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 februari 2023;
  • Het proces-verbaal van aanhouding verdachte [verdachte] , opgemaakt op 23 januari 2020, p. 4-6, met bijlage p. 7;
  • Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 januari 2020, p. 20-22.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding III ten laste gelegde feit ( [PL nummer] ), lokaalvredebreuk bij [bedrijf 1] :
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 februari 2023;
  • Het proces-verbaal van aangifte [aangever] (namens [bedrijf 1] ), opgemaakt op 9 december 2019, p. 1-3;
  • Het geschrift, te weten de ontzegging toegang horecagelegenheid, opgemaakt op 1 december 2019, p. 4.
3.5
Bewijsoverwegingen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden van het in dagvaarding I opgenomen feit en de feiten zoals opgenomen in dagvaarding V
3.5.1
Dagvaarding I
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs waaruit blijkt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft ontkend dat hij heeft meegedaan aan het feit.
De rechtbank stelt allereerst op basis van de door de aangever, de medeverdachten en de getuigen afgelegde verklaringen vast dat aangever [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) op 6 maart 2021 in Sassenheim in de woning en in de tuin [betrokkene 1] [betrokkene 2] door meerdere jongeren werd geslagen, gestompt en geschopt. [slachtoffer 1] heeft hierdoor meerdere breuken en kneuzingen opgelopen, waaronder in zijn gezicht en in zijn ruggenwervel. Ook is [slachtoffer 1] ten tijde van dit geweld gestoken met een mes of een ander scherp voorwerp en heeft hij als gevolg daarvan een diepe steekverwonding in zijn zij opgelopen.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit de verklaringen van de aangever blijkt dat de verdachte in de woning aanwezig was en dat de verdachte naast het hoofd van [slachtoffer 1] stond, toen hij in foetushouding op de grond tegen de bank aan lag. Verder heeft de aangever verklaard dat iedereen die in de woning aanwezig was, hem trapte. De rechtbank overweegt dat ook uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt dat de verdachte die avond in de woning aanwezig was, dat de situatie binnen vijf seconden escaleerde van 0 naar 100, dat aangever letterlijk de tuin door werd getrapt en dat deze getuige iedereen op de aangever zag inslaan en op zijn hoofd zag intrappen. [getuige 1] heeft gezien dat alle aanwezigen, en ook expliciet de verdachte, klappen en trappen hebben gegeven aan [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij in de woning aanwezig was toen aangever [slachtoffer 1] binnen kwam, maar dat hij niks heeft meegekregen van onderhavig incident omdat hij op zijn telefoon naar YouTube filmpjes keek en daarbij zijn oortjes in had, gelet op voorgaande, volstrekt ongeloofwaardig. Het dossier bevat bovendien ook geen enkele ondersteuning voor deze verklaring van de verdachte.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte heeft meegedaan aan de aanval op [slachtoffer 1] . Er is daarbij naar het oordeel van de rechtbank sprake van medeplegen, omdat de verdachten hierbij gelijktijdig het slachtoffer hebben aangevallen en daarbij allemaal geweldshandelingen hebben verricht. Daarmee is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking bij de aanval op [slachtoffer 1] . De verdachte kan daarom ook verantwoordelijk worden gehouden voor de geweldshandelingen van de mededaders.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld wie [slachtoffer 1] heeft gestoken. De verdachte heeft deelgenomen aan het geweld, maar niet is komen vast te staan dat hij moet hebben geweten dat er een mes of een andersoortig scherp voorwerp was, waardoor hij medeverantwoordelijk zou kunnen zijn voor het toebrengen van de steekwond. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het steken met een mes.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte opzet heeft gehad op de mogelijke dood van [slachtoffer 1] en zich dus schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg kan intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte en zijn mededaders naar algemene ervaringsregels tot de dood van [slachtoffer 1] had kunnen leiden. De rechtbank leidt dat af uit de verklaringen die zijn afgelegd over de intensiteit en duur van het geweld en het ernstige letsel dat [slachtoffer 1] daardoor heeft opgelopen. De geweldshandelingen bestonden uit het stompen, slaan en schoppen tegen meerdere plekken op het lichaam en tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] had een schoenafdruk op zijn gezicht staan. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte en zijn mededaders daarmee de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] als gevolg van het stompen, slaan en schoppen tegen het lichaam en het hoofd zou komen te overlijden bewust hebben aanvaard. Het opzet van de verdachte was aldus in voorwaardelijke zin gericht op de dood van [slachtoffer 1] . De bewezenverklaarde geweldshandelingen leveren naar het oordeel van de rechtbank om die reden, ook zonder dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een mes of andersoortig scherp voorwerp, een poging tot doodslag op.
Gelet op het voorgaande kan bewezen worden verklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven.
3.5.2
Dagvaarding V
De rechtbank stelt op basis van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen vast dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank gaat ten aanzien van het eerste feit voorbij aan de ontkennende verklaring van de verdachte, die inhoudt dat hij niet aanwezig was op het station in Voorhout: de getuigenverklaringen zijn duidelijk en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van parketnummer 09/065525-21 (dagvaarding I):
hij op 6 maart 2021 te Sassenheim, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, genoemde [slachtoffer 1] (onder andere terwijl hij op de grond lag) meerdere malen
- met kracht in het gezicht en tegen het hoofd en tegen verschillende andere plekken op het lichaam heeft gestompt/geslagen en
- met geschoeide voet tegen de rug en/of in het gezicht en/of tegen het hoofd en tegen verschillende andere plekken op het lichaam heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 09/025179-20 (dagvaarding II):
1.
hij op 23 januari 2020 te Sassenheim, gemeente Teylingen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk [kenmerk] , krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172a van de Gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van Teylingen, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen van dinsdag 14 januari 2020 vanaf 17.00 uur tot woensdag 15 april 2020 00.00 uur niet mocht bevinden op schoolpleinen en straten/plekken in de gemeenten Sassenheim en Voorhout, zoals omschreven in het gebiedsgebod met voornoemd kenmerk, door zich op voornoemde datum om 16.05 uur op de Van Alkemadelaan te bevinden;
2.
hij op 23 januari 2020 te Sassenheim, gemeente Teylingen, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een mes (merk Rambo), waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, heeft gedragen.
Ten aanzien van parketnummer 09/295941-19 (dagvaarding III):
hij op 9 december 2019 te Sassenheim, gemeente Teylingen in het besloten lokaal aan
[adres 2]bij [bedrijf 1] wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 1 december 2019 schriftelijk de toegang tot die [bedrijf 1] ontzegd voor de duur van 12 maanden.
Ten aanzien van parketnummer 09/026901-22 (dagvaarding V):
1.
hij op 21 februari 2020 in Voorhout met een ander, op of aan de openbare weg, te weten op het perron van treinstation Voorhout, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten tegen ruiten van wachthuisjes, door tegen deze ruiten te trappen en stenen ertegenaan te gooien.

2.

hij op 2 april 2020 te Sassenheim, gemeente Teylingen opzettelijk twee ambtenaren, te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (beide gemeentelijk opsporingsambtenaar in dienst van werkorganisatie HLT samen in opdracht van de gemeente Hillegom/Lisse/Teylingen), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "kanker handhaving" en "kut homo's".
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal (ook) daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd.
De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn – wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 45 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd, bestaande uit een werkstraf voor de tijd van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de duur van de op te leggen taakstraf te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag. De rechtbank vindt het grimmige karakter van de poging tot doodslag zorgelijk. Op grond van vage roddels en achterklap werd het slachtoffer, met wie de verdachte en zijn mededaders bevriend waren, zo toegetakeld dat de kans op overlijden als gevolg van het geweld aanwezig was. Het slachtoffer heeft ernstig letsel opgelopen, waaronder een ingedeukte oogkas, vier fracturen in zijn gezicht, waaronder een fractuur van de voorhoofdsholte, lucht binnen de schedel en een breuk in de linker oogkas en in zijn ruggenwervel. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat zijn verwondingen goed zijn genezen en dat hij er geen blijvend lichamelijk letsel aan over houdt. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer, en zoals ook ter zitting door de vader van het slachtoffer is toegelicht, is wel naar voren gekomen dat het psychisch nog steeds niet goed met hem gaat. De rechtbank rekent het de verdachte en zijn mededaders zwaar aan dat zij zulk bruut geweld hebben gebruikt. Het slachtoffer is daarbij ook nog in zijn zij gestoken. Dat kan de verdachte niet worden aangerekend. Zorgelijk is echter wel dat niemand verantwoordelijkheid neemt voor wat het slachtoffer is aangedaan (vrijwel iedereen ontkent betrokkenheid of lijkt zijn rol aanmerkelijk te verkleinen).
De verdachte heeft ook nog andere feiten gepleegd. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan het niet voldoen aan een gebiedsverbod. Dit bevel is een maatregel bedoeld ter handhaving van de openbare orde in dat gebied. Door dit bevel te negeren heeft de verdachte er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten aan een door het bevoegd gezag genomen besluit. Dat blijkt ook uit het feit dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie door een mes te dragen. Het is buitengewoon zorgelijk dat de verdachte destijds een verboden wapen bij zich droeg, omdat dat gevaarlijke situaties kan veroorzaken.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen goederen. Daarmee is schade toegebracht aan het eigendom van anderen, en het feit (ruiten vernielen op een station) zorgt voor onrust en gevoelens van onveiligheid van anderen die daarmee worden geconfronteerd. Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het beledigen van twee buitengewoon opsporingsambtenaren waarmee hij het gezag en de persoon van deze ambtenaren heeft aangetast en blijk heeft gegeven geen enkel respect te hebben voor personen die ten behoeve van de samenleving hun werk doen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 januari 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia rapportage van 14 juni 2021, opgemaakt in de zaak met parketnummer 09/065525-21. De onderzoeker [GZ psycholoog] (orthopedagoog/GZ-psycholoog) heeft geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een gegeneraliseerde angststoornis, een algemene angststoornis die gekenmerkt wordt door een voortdurende en voor buitenstaanders onbegrijpelijke en overdreven bezorgdheid over mogelijke nare gebeurtenissen die zich kunnen voordoen. Volgens de onderzoeker is geen sprake van een doorwerking vanuit die angststoornis in het delict. De onderzoeker komt tot de inschatting dat het recidivegevaar als laag tot matig kan worden ingeschat. Een – eventueel deels – voorwaardelijke jeugddetentie zou een passende afdoening zijn. Een ambulant hulptraject lijkt volgens de onderzoeker binnen een voorwaardelijke detentiestraf voldoende stringent ter voorkoming van recidive.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 26 januari 2023 volgt dat de verdachte inmiddels een positieve lijn heeft ingezet die is gericht op zelfstandigheid, volwassenheid en een gezonde ontwikkeling. De verdachte heeft laten zien te leren van zijn ervaringen. De ingezette behandelingen zijn positief afgesloten. Vanuit het persoonlijkheidsonderzoek komt de verdachte naar voren als een (bovengemiddelde) intelligente, gevoelige en introverte jongen. De verdachte heeft meer afstand genomen van zijn vroegere leven. Doordeweeks verblijft hij bij zijn oma en in de weekenden verblijft hij bij zijn ouders en zijn jongere zusje. Hij ervaart veel bevrediging van zijn werk als verkoper. De verdachte heeft voldoende contacten, hij heeft een vriendin en hij heeft afstand genomen van de verkeerde vrienden. Van problemen met middelengebruik is geen sprake meer. De kans op herhaling wordt ingeschat als laag tot matig. Concluderend adviseert de Raad een onvoorwaardelijke jeugddetentie (gelijk aan het voorarrest) met daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter zitting meegedeeld dat de jeugdreclassering het advies van de Raad onderschrijft. De jeugdreclassering is al sinds 27 januari 2019 bij de verdachte betrokken en op basis van het verloop van afgelopen jaar bestaat het vertrouwen dat het goed gaat. Het verplicht doorzetten van hulpverlening of behandeling is dan ook niet langer noodzakelijk. De verdachte heeft vaardigheden opgedaan om zijn leven met hulp van zijn familie zelfstandig en op een goede manier vorm te geven. De verdachte neemt zijn verantwoordelijkheid en hij maakt een goede ontwikkeling door.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden. In de zaak van dagvaarding I is die termijn met 7 maanden overschreden. In de zaak van dagvaarding III is die termijn zelfs met 22 maanden overschreden. De rechtbank heeft deze overschrijdingen in het voordeel van de verdachte meegewogen (zie ook hierna). In het geval van de zaak van dagvaarding III betekent dit dat dit feit, ook gezien de relatief geringere ernst, niet meeweegt in de hoogte van de strafoplegging.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter terechtzitting naar voren is gekomen, tot uitgangspunt genomen.
De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, en dan met name de poging tot doodslag, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 45 dagen, met aftrek van tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Alleen al voor het medeplegen van een poging tot doodslag is gewoonlijk een langere jeugddetentie gerechtvaardigd, maar de rechtbank weegt de ruime overschrijding van de redelijke termijn in het voordeel van de verdachte mee. Ook weegt de rechtbank mee dat de deskundigen naar voren hebben gebracht dat het nu goed gaat met de verdachte. Gelet op de adviezen van de deskundigen, ziet de rechtbank geen aanleiding om nog een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Verder vindt de rechtbank het – gelet op de ernst van de feiten – passend dat aan de verdachte een werkstraf wordt opgelegd, zodat hij nog daadwerkelijk straf ervaart.
De rechtbank zal daarom aan de verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 100 uren.
8. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
8.1
De vordering
[slachtoffer 1]heeft zich ten aanzien van dagvaarding I als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 9.566,78, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 2.066,78 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.039,78, bestaande uit € 2.039,78 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit volgens hem niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De raadsman heeft zich namens de verdachte subsidiair op het standpunt gesteld dat de materiële schade, wat betreft de posten Samsung gsm en trui, onvoldoende zijn onderbouwd. Hiervan zijn namelijk geen bonnen of betaalbewijzen in het dossier aangetroffen. Daarnaast verzoekt de raadsman om de gevraagde gederfde inkomsten af te wijzen, aangezien deze berekening te ingewikkeld is voor dit strafproces. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 7.500,00 te hoog is. Ook een bedrag van € 4.000,00 is volgens de raadsman te hoog en de raadsman verzoekt de rechtbank dit bedrag verder te matigen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag ten aanzien van de materiële schade. Hoewel door de raadsman van de verdachte is aangevoerd dat ten aanzien van de schadepost ‘trui’ geen bon is aangetroffen, heeft de rechtbank in het dossier een bestelbewijs van Zalando aangetroffen, waarop het bedrag van de trui van € 79,95 duidelijk staat aangegeven.
Het is de rechtbank daarnaast voldoende uit het dossier gebleken dat de benadeelde partij zijn telefoon is kwijtgeraakt als gevolg van het gepleegde strafbare feit en dat hij hierdoor rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Hoewel het bedrag van € 234,00 voor de Samsung gsm niet is onderbouwd door middel van een bon of betaalbewijs, acht de rechtbank dit bedrag alleszins redelijk.
De rechtbank acht tot slot de onderbouwing voor de gederfde inkomen voldoende duidelijk om tijdens dit strafproces te behandelen. Van een onevenredige belasting van het strafgeding is dan ook geen sprake. De benadeelde partij heeft een schatting gemaakt van de uren die hij had kunnen werken als hij niet zwaar gewond zou zijn geraakt. De gederfde inkomsten worden op ruim € 1.300,00 geschat en deze schatting komt de rechtbank gelet op de aard en ernst van het letsel en de daarmee gepaard gaande periode dat de benadeelde partij niet heeft kunnen werken, niet onredelijk voor. De post zal daarom worden toegewezen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is naar het oordeel van de rechtbank door de benadeelde partij aldus voldoende onderbouwd. De verdachte is dan ook tot vergoeding van de gevorderde materiële schade gehouden.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit. Weliswaar is er mogelijk geen blijvend ernstig letsel, vast staat dat het slachtoffer ernstig is toegetakeld en de rechtbank vindt het ook aannemelijk dat deze gebeurtenis psychische gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad. De verwijzing naar de bijgevoegde uitspraken uit de smartengeldgids gaat niet (volledig) op. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 4.000,00.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 6.066,78, bestaande uit € 2.066,78 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 juni 2021, de datum van de inhoudelijke onderbouwing van de vordering.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.066,78, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2021, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .

9.Het inbeslaggenomen voorwerp

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde voorwerp, te weten een mes, zal worden onttrokken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36b, 36d, 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77gg, 138, 141, 266, 267 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (vul de feitaanduidingen in)en de artikelen 27 en 54(vul de feitaanduidingen in) van de Wet wapens en munitie(vul de feitaanduidingen in).
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding IV (09/322637-20) tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I (09/065525-21) primair, dagvaarding II (09/025179-20), dagvaarding III (09/295941-19) en dagvaarding V (09/026901-22) tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 4 is omschreven en kwalificeert dit als
dagvaarding I (09/065525-21):
medeplegen van poging tot doodslag;
dagvaarding II (09/025179-20):
feit 1: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast
feit 2: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
dagvaarding III (09/295941-19):
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
dagvaarding V (09/026901-22):
feit 1: openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen
feit 2: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
45 (VIJFENVEERTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de tijd van
100 (HONDERD) UUR;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
50 (VIJFTIG) DAGEN;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 6.066,78 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.066,78, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
1. STK Mes;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter,
en mr. N.I.S. Boers, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.M. Bertrand, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 16 februari 2023.
Bijlage I
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Dagvaarding I (09/065525-21)
hij op of omstreeks 6 maart 2021 te Sassenheim, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, genoemde [slachtoffer 1] (onder andere terwijl hij op de grond lag) meerdere malen althans eenmaal
- ( met kracht) in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of tegen (verschillende andere plekken op) het lichaam heeft gestompt/geslagen en/of
- ( met geschoeide voet) tegen de rug en/of in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of tegen (verschillende andere plekken op) het lichaam heeft geschopt en/of
- met een mes althans een scherp voorwerp in de zij althans in het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 maart 2021 te Sassenheim, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ingedeukte oogkas en/of meerdere fracturen in het gezicht en/of een breuk in een ruggenwervel en/of een steekwond in de zij heeft toegebracht,
door genoemde [slachtoffer 1] (onder andere terwijl hij op de grond lag) meerdere malen althans eenmaal
- ( met kracht) in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of tegen (verschillende andere plekken op) het lichaam te stompen/slaan en/of
- ( met geschoeide voet) tegen de rug en/of in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of tegen (verschillende andere plekken op) het lichaam te schoppen en/of
- met een mes althans een scherp voorwerp in de zij althans in het lichaam te steken.
Dagvaarding II (09/025179-20)
1.
hij, op of omstreeks 23 januari 2020 te Sassenheim, gemeente Teylingen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk [kenmerk] krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172a van de Gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van Teylingen, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen van dinsdag 14 januari 2020 vanaf 17.00 uur tot woensdag 15 april 2020 00.00 uur niet mocht bevinden in/op schoolpleinen en straten/plekken in de gemeenten Sassenheim en Voorhout, zoals omschreven in het gebiedsgebod met voornoemd kenmerk,
door, zich op voornoemde datum om 16.05 uur in/op de Van Alkemadelaan, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden;
2.
hij, op of omstreeks 23 januari 2020 te Sassenheim, gemeente Teylingen, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een mes (merk Rambo), waarvan het lemmet meer dan een snijkant had heeft gedragen.
Dagvaarding III (09/295941-19)
hij op of omstreeks 9 december 2019 te Sassenheim, gemeente Teylingen in het besloten lokaal aan [adres 2] bij [bedrijf 1] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 1 december 2019 schriftelijk de toegang tot die [bedrijf 1] ontzegd voor de duur van 12 maanden.
Dagvaarding IV (09/322637-20)
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 juni 2020 te Voorhout, in
elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "ga op je knieen zitten en bied je excuses aan en/of wij slaan en schoppen je als je het niet doet", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 juni 2020 te Voorhout, in
elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, te weten [slachtoffer 2] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer 2] wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten op zijn knieën gaan zitten en/of zijn excuses aanbieden, door tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij anders zou worden geschopt en/of geslagen.
Dagvaarding V (09/026901-22)
1.
hij op of omstreeks 21 februari 2020 in Voorhout met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten op het perron van treinstation Voorhout, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten tegen
- één (of meer) ruit(en) van (een) wachthuisje(s);
- althans telkens tegen een (of meer) goed(eren) van de Nederlandse Spoorwegen,
door tegen deze ruit(en) en/of goed(eren) te trappen en/of stenen ertegenaan te gooien, terwijl hij, verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 februari 2020 in Voorhout, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk één (of meer) ruit(en) van (een) wachthuisje(s), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Nederlandse Spoorwegen, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 2 april 2020 te Sassenheim, gemeente Teylingen opzettelijk twee ambtenaren, te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (beide gemeentelijk opsporingsambtenaar in dienst van werkorganisatie HLT samen in opdracht van de
gemeente Hillegom /Lisse/ Teylingen), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "kanker handhaving" en "kut homo's", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking. (vul de feitaanduidingen in)
Bijlage II (vul geboortedatum in)
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer dat per feit is weergegeven.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit ( [PL nummer] ):
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 7 maart 2021, voor zover inhoudende (p. 88-90, met bijlagen p. 91-94):
Plaats delict: [adres 3] ,
Pleegdatum/tijd: op zaterdag 6 maart 2021 om 03:27 uur
Achternaam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [slachtoffer 1]
In de woning [betrokkene 1] waren [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [verdachte] .
Opeens werd ik door iedereen die daar in de woning was aangevallen. Alle andere personen die in de woning waren, hebben mij aangevallen en geschopt en geslagen. Ik voelde enorme pijn en ben op de grond beland. Ik lag op de grond tegen de bank aan in een foetus-houding en beschermde met mijn armen mijn hoofd. Ik voelde dat ik door meerdere personen werd geschopt tegen mijn hoofd en lichaam.
Ik werd in de tuin nog geduwd en geschopt en ik viel op de grond.
De artsen hebben het volgende letsel vastgesteld:
- ingedeukte rechter oogkas
- 4 fracturen in mijn gezicht
- wond op de linkerzijde van mijn hoofd
- breuk in mijn linker oogkas
- breuk in mijn ruggenwervel
- steekwond in mijn zij
- schoenafdruk in mijn gezicht.
2. Het geschrift, te weten aanvraag medische informatie, opgemaakt op 8 maart 2021, voor zover inhoudende, (p. 95-96):
Zware mishandeling en is daarbij met een scherp voorwerp in zijn zij gestoken. Het slachtoffer heeft een diepe steekwond en meerdere kneuzingen en breuken opgelopen door de mishandeling. Slachtoffer heeft een aantal nachten in het LUMC Ziekenhuis te Leiden gelegen.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 maart 2021, voor zover inhoudende, als verklaring van [slachtoffer 1] (p. 156-157):
Ik lag met mijn hoofd naar de bank, maar keek af en toe op. Ik zag dat [verdachte] naast mijn hoofd stond. Maar doordat iedereen trapte bleven ze niet op één plek staan.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] , opgemaakt op 6 maart 2021, voor zover inhoudende (p. 130-132):
A: Ik was op vrijdag 5 maart tussen 19.00 uur – 02.30 uur op bezoek bij [betrokkene 1] .
V: Wat is er gebeurd?
A: Rond 22.00 [verdachte] ( [betrokkene 6] ) en [betrokkene 4] .
V: Waarom kwam zij?
A: Om langs te komen om een drankje te doen.
V: Wie waren er nog toen jij wegging?
A: [betrokkene 1] , [slachtoffer 1] , [betrokkene 6] en [betrokkene 4] .
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt op 9 maart 2021, voor zover inhoudende (p. 137-139):
Toen ik bij [betrokkene 1] aan kwam was [verdachte] er al en [betrokkene 4] en [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] ook. Toen heeft [slachtoffer 1] in de woning [betrokkene 1] klappen gehad. Toen ging het van 0 naar 100 binnen 5 seconden. Hij werd letterlijk de tuin doorgetrapt. Ik zag iedereen, dus [betrokkene 7] , [betrokkene 1] , [betrokkene 4] en [verdachte] , op [slachtoffer 1] inslaan en op zijn hoofd intrappen. Toen bleven die jongens doorgaan. Ik heb gezien dat alle aanwezigen klappen en trappen hebben gegeven. [verdachte] , [betrokkene 7] , [betrokkene 4] en [betrokkene 1] hebben allemaal klappen en schoppen gegeven.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding V onder 1 ten laste gelegde feit ( [PL nummer] ):
1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 24 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 10-12, inclusief fotobijlage p. 16):
Plaats delict : Ns Lijn Leiden-Haarlem, Voorhout,
Pleegdatum/tijd : Tussen vrijdag 21 februari 2020 om 22:20 uur en vrijdag 21 februari 2020 om 22:30 uur
Op het perron van station Voorhout staan abri's met glazen ramen.
Ik ben op het station Voorhout geweest en heb foto's gemaakt van gebarsten ramen. Ik heb gezien dat er 2 ramen stuk en met barsten waren.
2. Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , opgemaakt op 25 maart 2020, voor zover inhoudende (p. 28-30):
Wij waren op het station in Voorhout. Ik zag dat er jongens uitstapten. Ik zag dat deze jongens onze richting opliepen. Ik herkende een van deze jongens als [verdachte] .
Kort hierna hoorde ik twee knallen.
Ik keek in de richting waar de knallen vandaan kwamen, en zag dat [verdachte] en die jongen met het lange postuur met stenen naar een wachthokje gooiden. Even verderop langs het perron stond nog een wachthokje. Ik zag dat [verdachte] en die lange jongen daar ook stenen tegenaan gooiden. Ik zag dat ze zelfs tegen het hokje aantrapten. Tevens hebben zij vernielingen aangericht aan twee wachthokjes.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 7-8), zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 21 februari 2020 werden wij verbalisanten gestuurd naar het station in Voorhout. Wij zagen een groep jongens lopen. Bleek te gaan om (..) [betrokkene 9] , [betrokkene 8] en [getuige 2] . Bij het verlaten van het perron zagen de jongens dat [verdachte] , [betrokkene 10] en [betrokkene 1] een tweetal wachthokjes op het perron vernielde. Dit deden zij volgens de jongens door tegen de ruiten aan te trappen.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 maart 2020, (p. 42) inhoudende (zakelijk weergegeven):
Wij hoorden dat [betrokkene 8] en [betrokkene 9] ons samengevat vertelden (…) dat er onder andere drie jongens uit de trein stapten, dat [betrokkene 8] een van deze jongens herkende, namelijk [verdachte] , dat zij zagen dat [verdachte] , [betrokkene 1] en [betrokkene 10] bij een wachtruimte verder op het perron stonden en dat er door hen tegen de ruit van deze wachtruimte werd getrapt waardoor deze vernield werd.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding V, onder 2 ten laste gelegde feit ( [PL nummer] ):
1. Het proces-verbaal van aangifte [benadeelde 1] , opgemaakt op 3 april 2020, voor zover inhoudende (p. 44-45):
Ik, [benadeelde 1] , gemeentelijk opsporingsambtenaar in dienst van werkorganisatie
HLTsamen in opdracht van de gemeente Hillegom /Lisse/Teylingen, verklaar het volgende.
Op donderdag 2 april 2020, bevond ik mij samen met collega [benadeelde 2] , in
uniform gekleed, en met toezicht belast in park Rusthoff te Sassenheim.
Toen we tot op een meter of 30 van hun verwijderd waren, begonnen de twee jongens te schelden naar ons. Ik hoorde en zag dat ze: "kanker handhaving" en "kut homo's" riepen. Ik zag dat ze dit richting ons riepen en de teksten waren duidelijk voor ons bedoeld. Beide jongens riepen deze teksten.
Één van de jongens is bij ons bekend als [verdachte] .
2. Het proces-verbaal van aangifte [benadeelde 2] , opgemaakt op 3 april 2020, voor zover inhoudende (p. 48-49):
Ik, [benadeelde 2] , toezichthouder en gemeentelijk
opsporingsambtenaar in dienst van werkorganisatie HLTsamen in opdracht van de
gemeente Hillegom /Lisse/Teylingen, verklaar het volgende.
Op donderdag 2 april 2020, bevond ik mij samen met collega [benadeelde 1] , in uniform gekleed, en met toezicht belast in park Rusthoff te Sassenheim.
Ik hoorde en zag dat beide jongens "kanker handhaving" en "kut homo’s" riepen in onze richten. Ik ben er ook van overtuigd dat de leuzen voor ons bedoeld waren.
Één van de jongens is bij ons bekend als de heer [verdachte] .