In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van een asielvergunning. Eiser, een Libanese nationaliteit houder, had eerder een asielvergunning verkregen op basis van de stelling dat hij alleen de Syrische nationaliteit had. Bij de intrekking van de vergunning heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gesteld dat eiser onjuiste informatie heeft verstrekt, aangezien hij in 1994 de Libanese nationaliteit heeft verkregen. Eiser heeft tegen deze intrekking beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij bij terugkeer naar Libanon vreest voor vervolging door Hezbollah en dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank heeft de zaak op verschillende zittingen behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren, en heeft de intrekking van de vergunning uiteindelijk gerechtvaardigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de intrekking van de vergunning terecht was, omdat eiser niet kon aantonen dat hij geen Libanese nationaliteit meer had en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Libanon een gegronde vrees voor vervolging heeft. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangenafweging van de staatssecretaris niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, en dat de intrekking van de vergunning, het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet onterecht waren. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.