ECLI:NL:RBDHA:2023:7768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12302 en NL23.12303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod wegens kennelijk ongegronde vrees bij terugkeer naar Egypte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een procedure waarbij eiser, een Egyptische nationaliteit houder, een asielaanvraag had ingediend. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag was afgewezen. Op 4 april 2023 diende hij een opvolgende aanvraag in, waarbij hij stelde dat hij vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Egypte vanwege problemen van zijn broer en vader met islamitische mannen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en een inreisverbod opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 17 mei 2023 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de vrees van eiser niet aannemelijk is gemaakt, omdat hij geen persoonlijke problemen met de islamitische mannen heeft gehad. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser geen gegronde vrees heeft bij terugkeer naar Egypte. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de kwetsbaarheden van eiser, ondanks dat hij niet met documenten heeft aangetoond dat hij een verstandelijke beperking heeft.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.12302 en NL23.12303

uitspraak van de enkelvoudige kamer / voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser / verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Aynan).

ProcesverloopBij besluit van 22 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk heeft gefungeerd de oom van eiser, M. Khalil. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1992 en heeft de Egyptische nationaliteit. Eiser heeft op 25 oktober 2018 voor het eerst asiel aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 14 juni 2021 afgewezen als ongegrond. Dit besluit is bij uitspraak van 12 juli 2022 door de hoogste bestuursrechter in rechte vast komen te staan. Op 4 april 2023 heeft eiser opnieuw asiel aangevraagd. Aan deze asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat zijn broer en vader problemen hebben met islamitische mannen in Egypte. Eiser vreest dat zijn broer en vader vermoord gaan worden door deze mannen, en dat hijzelf ook vermoord zal worden als hij terugkeert naar Egypte.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen van broer en vader met islamitische mannen vanwege niet terugnemen kleding in kledingwinkel.
Verweerder heeft beide elementen geloofwaardig gevonden, maar deze kunnen volgens verweerder niet de conclusie dragen dat eiser gegronde vrees heeft bij terugkeer naar Egypte. Daarom, en omdat het gaat om een opvolgende aanvraag, heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser wijst allereerst op wat in de zienswijze en overige processtukken al naar voren is gebracht. Daarnaast vindt eiser dat verweerder los had moeten beoordelen of eiser terug kan keren naar Egypte zonder dat iemand voor hem kan zorgen. Zijn vader is invalide geworden en kan de zorg voor eiser niet meer op zich nemen. Verder heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de verstandelijke beperking van eiser. Ook is het tijdsverloop tussen de problemen van eisers broer en vader en de tweede asielaanvraag van eiser onterecht tegengeworpen, nu zijn ooms deze problemen voor eiser hebben achtergehouden. Eiser meent dat hij wel degelijk te vrezen heeft bij terugkeer naar Egypte, omdat hij te maken zou krijgen met bedreigingen door familieleden van de daders. De autoriteiten zouden hem hier niet tegen beschermen. Ten slotte had eiser geen inreisverbod opgelegd moeten krijgen, nu het voor hem belangrijk is om bij zijn ooms in Nederland terecht te kunnen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
4. Voorafgaand aan de zitting was tussen partijen in geschil of er sprake was van procesbelang van eiser nu volgens verweerder eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Eiser is ter zitting verschenen en verweerder heeft op de zitting aangegeven daarom niet langer te bestrijden dat eiser procesbelang heeft. De rechtbank concludeert, gelet op het voorgaande, dat eiser belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
Verwijzing naar zienswijze
5. De verwijzing naar de zienswijze kan op zichzelf niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Verweerder heeft in het bestreden besluit op de zienswijze gereageerd. Voor zover eiser in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit onvoldoende is, kan de enkele herhaling van de zienswijze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Terugkeer naar Egypte terwijl niemand voor eiser kan zorgen
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder onterecht heeft gesteld dat in de uitspraak van de rechtbank in de eerdere procedure al is beoordeeld dat eiser geen zorg kan krijgen van zijn vader. In die uitspraak heeft de rechtbank alleen gezegd dat verweerder aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat
nergens uit blijktdat eisers vader de zorg voor eiser niet meer wil dragen of hem niet kan beschermen. [2] In de huidige procedure heeft eiser nieuwe omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou blijken dat zijn vader niet meer voor hem kan zorgen. Hier had verweerder naar het oordeel van de rechtbank op in moeten gaan. Nu verweerder dit niet gedaan heeft, is er sprake van een motiveringsgebrek.
6.1
De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren en het bestreden besluit in stand te laten. [3] Eiser is door dit gebrek namelijk niet in zijn belangen geschaad. Ook als verweerder, op basis van de veranderde situatie van eisers vader, wel tot de conclusie was gekomen dat eiser geen zorg meer kan krijgen van zijn vader of van zijn broer, had dit niet tot inwilliging van de asielaanvraag kunnen leiden. Eiser heeft immers niet onderbouwd dat hij zonder hulp van zijn familie niet kan overleven in Egypte, dan wel dat dit tot een situatie zou leiden die valt onder ‘ernstige schade’ in de zin van de Kwalificatierichtlijn.
Verstandelijke beperking
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de kwetsbaarheden van eiser. Hoewel eiser niet door middel van documenten heeft aangetoond dat hij een verstandelijke beperking heeft, blijkt uit het verslag van het gehoor dat eiser regelmatig moeite heeft om de vragen te begrijpen. Uit hetzelfde verslag blijkt ook dat hier door de hoormedewerker rekening mee is gehouden door vragen te herhalen, uit te leggen of op een andere manier te stellen. Ook heeft de hoormedewerker rekening gehouden met de gehoorproblemen van betrokkene en zijn hoofdpijn, door het gehoor te pauzeren en met eiser zijn gehoorapparaat en een paracetamol op te halen. Uit het verslag van het gehoor blijkt daarmee dat de hoormedewerker voldoende alert was op de kwetsbaarheden van eiser en hier voldoende rekening mee heeft gehouden.
7.1
Verweerder heeft eiser mogen tegenwerpen dat hij summier verklaard heeft. Dat eiser niet meer kan verklaren vanwege zijn verstandelijke vermogens, heeft verweerder niet hoeven volgen. Eiser heeft immers niet met documenten onderbouwd dat hij een verstandelijke beperking heeft.
Tijdsverloop tussen problemen en opvolgende aanvraag
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de stelling van eiser dat zijn ooms de problemen in Egypte voor hem hebben achtergehouden. In het bestreden besluit is alleen gesteld dat het ongerijmd is dat eiser pas vijf maanden na de gestelde gebeurtenissen te weten is gekomen dat hij niet terug kan naar Egypte. Maar verweerder heeft in het besluit niet onderbouwd waarom hij dit ongerijmd vindt. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat dit ongerijmd is omdat eiser ten tijde van de problemen bij zijn ooms verbleef en het daarom niet aannemelijk is dat hij niets heeft meegekregen van de problemen. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Uit het feit dat eiser op dat moment bij zijn ooms verbleef kan nog niet worden afgeleid dat hij op de hoogte was van de problemen, nu hij zelf stelt dat zijn ooms dit voor hem hebben achtergehouden. Gelet hierop is in het bestreden besluit sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om het gebrek te passeren en het besluit in stand te laten. [4] Eiser is niet in zijn belangen geschaad door dit gebrek, nu verweerder ook zonder deze overweging tot de conclusie heeft kunnen komen dat zijn persoonlijke vrees niet aannemelijk is. Hiertoe wordt verwezen naar onderstaande overwegingen.
Vrees bij terugkeer
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de vrees van eiser niet aannemelijk heeft mogen vinden. Hiertoe heeft verweerder terecht overwogen dat eiser het verband tussen zijn persoonlijke vrees en de problemen van zijn broer en vader niet heeft aangetoond. Nu eiser geen persoonlijke problemen met de islamitische mannen heeft gehad, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn persoonlijke vrees niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat eiser te vrezen zou hebben voor bedreigingen van familieleden van de islamitische mannen, zoals in de beroepsgronden naar voren gebracht, is een stelling die verder niet is onderbouwd.
9.1
Voor zover eiser heeft willen betogen dat koptische christenen niet door de autoriteiten worden beschermd, kan dit betoog naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Voor zover hiervoor verwezen wordt naar het document van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) over koptische christenen in Egypte, is in de beroepsgronden niet nader gespecificeerd uit welk deel van dit document dit zou blijken. Daarnaast is het aan eiser om zijn persoonlijke vrees aannemelijk te maken, en volstaat een enkele verwijzing naar algemene bronnen hierbij niet. Zoals hiervoor overwogen heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser zijn persoonlijke vrees niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook de verwijzing naar het thematisch ambtsbericht slaagt daarom niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht geconcludeerd dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de Egyptische autoriteiten de zaak van eisers broer en vader serieus nemen en bescherming bieden.
Inreisverbod
10. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan eiser een inreisverbod heeft kunnen opleggen nu hij eerder een terugkeerbesluit heeft ontvangen en niet binnen de periode waarin hij moest vertrekken, Nederland heeft verlaten. [5] Verweerder laat een inreisverbod achterwege als de vreemdeling bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd en onderbouwd. [6] Hoewel begrijpelijk is dat eiser graag zijn ooms wil kunnen blijven zien, heeft verweerder deze individuele omstandigheid niet zwaarwegend genoeg hoeven vinden om geen inreisverbod op te leggen.
Wat is de conclusie?
11. Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Ook heeft verweerder aan eiser een inreisverbod mogen opleggen.
12. Het beroep is ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
13. In de geconstateerde gebreken ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank, op grond van het Bpb [7] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 2.511,-. [8]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
De rechtbank / voorzieningenrechter, in alle zaken, veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag op 10 juni 2022, NL21.9312, r.o. 6.
3.Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.
4.Op grond van artikel 6:22 van de Awb.
5.Zie artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
6.Zie paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
7.Besluit proceskosten bestuursrecht.
8.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1.