ECLI:NL:RBDHA:2023:7763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
09/106288-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht – Vrijspraak poging tot doodslag en zware mishandeling, bewezenverklaring poging tot zware mishandeling met jeugddetentie en bijzondere voorwaarden

Op 31 mei 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte geboren in 2008, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 april 2022 in 's-Gravenhage de aangever met een mes in de rug heeft gestoken. De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring van de poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de aangever. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar verklaarde de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 140 dagen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de jeugdreclassering en een ambulante behandelverplichting. De rechtbank oordeelde dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, gezien het hoge recidiverisico van de verdachte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces, voor een totaalbedrag van € 6.564,50, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/106288-22
Datum uitspraak: 31 mei 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
[geboortedatum] 2008 [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten terechtzitting van 17 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Post en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. T. Arkesteijn naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2022 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [adres] van het leven te beroven, waarbij hij met een mes en/of een puntig voorwerp in de rug/het lichaam van die [adres] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2022 te 's-Gravenhage aan [adres] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond en/of een klaplong, heeft toegebracht door met een mes en/of een puntig voorwerp in de rug/het lichaam van die [adres] te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2022 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [adres] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen waarbij hij die [adres] met een mes en/of een puntig voorwerp in de rug/het lichaam heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, te weten een poging tot doodslag.
Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat op 27 april 2022 in Den Haag een confrontatie tussen de verdachte, vrienden van de verdachte en [adres] (verder: de aangever) heeft plaatsgevonden. De confrontatie begon met een woordenwisseling en duwen en trekken op een veldje in de buurt van de woning van de aangever. Hierbij zijn door de verdachte dan wel zijn vrienden ook bedreigingen in de richting van de aangever geuit. De verdachte en zijn vrienden zijn nadat de confrontatie gestopt was en de aangever naar huis ging, de aangever achterna gegaan en hebben bij hem aangebeld. De aangever kwam daarop naar buiten en is achter de verdachte aan gegaan. Daarop heeft de verdachte een mes getrokken en met dat mes in de rug van de aangever gestoken. Daardoor heeft de aangever een steekverwonding, een klaplong en gering bloedverlies in de borstkas opgelopen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe dit geweld dient te worden gekwalificeerd.
Poging tot doodslag, zware mishandeling of een poging daartoe?
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van de aangever. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en het verhandelde ter zitting dat verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van de aangever, in die zin dat de verdachte echt de bedoeling had om de aangever te doden.
Door de officier van justitie is betoogd dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank overweegt dat van voorwaardelijk opzet sprake is wanneer de verdachte de aanmerkelijke kans op het mogelijke gevolg in het leven heeft geroepen en dit risico ook bewust heeft aanvaard. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg – in dit geval de dood van het slachtoffer – in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank stelt bij het beantwoorden van voornoemde vraag voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het steken met een mes in bepaalde delen van het lichaam tot gevolg kan hebben dat zodanig letsel ontstaat dat daardoor de dood intreedt. Of door het steken in het bovenlichaam de aanmerkelijke kans ontstaat dat het slachtoffer komt te overlijden, moet beoordeeld worden naar de omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer de plek van het steken, het steekwapen zelf en de kracht waarmee is gestoken een belangrijke rol.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank onvoldoende vaststellen met wat voor soort mes is gestoken, hoeveel kracht daarbij is gebruikt en of het mes vitale delen heeft geraakt of had kunnen raken. Dat de aangever in zijn bovenlichaam is gestoken kan zonder aanvullende informatie, niet tot de conclusie leiden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangever daaraan had kunnen overlijden. De rechtbank acht dan daarom voorwaardelijk opzet op de dood niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte om die reden vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De volgende vraag is of het letsel van de aangever kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Voor de aangever en in het normale spraakgebruik zal dit ongetwijfeld als ernstig letsel worden gezien. Juridisch gezien gelden echter zware vereisten om van zwaar lichamelijk letsel te kunnen spreken. Bij de beantwoording van de vraag of toegebracht letsel als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt, dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel in aanmerking te worden genomen.
Een klaplong en gering bloedverlies in de borstkas kunnen op zichzelf niet als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. Uit de geneeskundige verklaring kan niet opgemaakt worden hoe diep de steekwond was. Uit de geneeskundige verklaring volgt dat de aangever zes dagen in het ziekenhuis heeft moeten verblijven. De aard van het medisch ingrijpen (het plaatsen van een drain) is niet zodanig dat dit op zichzelf maakt dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de aangever volledig is hersteld. De rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat het door de aangever opgelopen letsel niet als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de verdachte daarom ook vrijspreken van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte met een mes in zijn hand een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van de aangever. Daarbij heeft de verdachte in de rug van de aangever gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat steken in het bovenlichaam waar zich vitale organen bevinden, tot ernstig letsel kan leiden. De handeling van de verdachte moet naar zijn uiterlijke verschijningsvorm dan ook geacht worden daarop gericht te zijn geweest. Uit deze gedragingen is ook af te leiden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de aangever zwaar lichamelijk letsel had kunnen toebrengen.
De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 27 april 2022 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [adres] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [adres] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het bewezenverklaarde op het standpunt
gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer(exces)
toekomt en hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Niet de
verdachte, maar de aangever heeft de confrontatie opgezocht en de verdachte daarbij
beetgepakt, geslagen en geduwd. De verdachte heeft eerst geprobeerd hiervan te ontkomen
door weg te rennen en het mes te laten zien. Toen hij door de aangever werd gepakt, schrok
hij zo erg dat hij met zijn armen heeft geslagen om van de aangever weg te komen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van
een noodweersituatie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het
Wetboek van Strafrecht dient vast te staan dat op enig moment sprake was van een
ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar
daarvoor, waartegen verdediging noodzakelijk was.
De rechtbank is, anders dan de verdediging stelt, van oordeel dat het niet de aangever is geweest die de confrontatie heeft gezocht, maar dat de verdachte dit heeft gedaan. De verdachte is immers nadat de eerdere confrontatie was geëindigd, met een mes naar het huis waar de aangever woonde. De verklaring van de verdachte dat hij naar die woning ging om met de ouders van de aangever te gaan praten, acht de rechtbank niet aannemelijk, reeds gelet op het feit dat de verdachte een mes mee nam.
Dat de aangever, nadat hij de woning uit kwam, mogelijk als eerste de verdachte heeft aangeraakt, maakt in het licht van hetgeen hierboven is beschreven, niet dat deze handeling van de aangever als een confrontatie en daarmee als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich noodzakelijk moest verweren, kan worden aangemerkt.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten
gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de
noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen
een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar
daarvoor. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer en noodweerexces.
Nu het beroep op putatief noodweer(exces) niet nader door de verdediging is onderbouwd,
zal de rechtbank hier niet verder op ingaan.
4.4
Conclusie
Nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde dan wel de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is zowel het bewezenverklaarde als de verdachte strafbaar.

5.De op te leggen straf

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 200 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 130 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [adres] , door hem met een mes in zijn rug te steken. Door aldus te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van dergelijke geweldsfeiten nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Dat dit bij dit slachtoffer ook het geval is, blijkt uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. Het incident speelde zich af op klaarlichte dag op de openbare weg, vlak voor de woning van het slachtoffer en voor de ogen van zijn ouders. Door dergelijke feiten worden in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 april 2023.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia-rapportage (psychologisch onderzoek) van 20 juli 2022, opgemaakt door [deskundige] , GZ-psycholoog.
Hierin is, samengevat, het volgende gerapporteerd. Bij de verdachte is sprake van zwakbegaafdheid en een andere gespecificeerde disruptieve-, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis (beginnend patroon van oppositioneel-opstandig gedrag zonder boze, prikkelbare stemming). Beide diagnoses waren ten tijde van het bewezenverklaarde aanwezig. Geadviseerd wordt dan ook om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het Raadsrapport van 12 mei 2023. Hieruit is gebleken dat er op veel domeinen zorgen zijn. De verdachte wordt al op diverse manieren en vanuit diverse invalshoeken begeleid. In de thuissituatie is opvoedingsondersteuning aanwezig. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat en de focus dient te liggen op het verbeteren van vaardigheden om dit recidiverisico terug te dringen. Concluderend heeft de Raad geadviseerd om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting bij De Waag en begeleiding vanuit de William Schrikker Stichting.
De zittingsvertegenwoordiger van de Raad heeft ter terechtzitting medegedeeld dat er momenteel ook een beschermingsonderzoek loopt. Dit zal naar verwachting medio juni worden afgerond. Er zijn veel zorgen omtrent de verdachte en zijn opvoedsituatie.
De jeugdreclassering heeft ter terechtzitting medegedeeld dat zij een dubbele maatregel zou toejuichen, omdat er nu (te) veel verschillende hulpverleners en instanties betrokken zijn en het van belang is dat er regie wordt gevoerd.
De coach van de verdachte heeft ter terechtzitting medegedeeld dat het van belang is dat er een coach betrokken blijft bij de verdachte.
De op te leggen straf
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte, rekening houdend met de verminderde toerekenbaarheid, opleggen een jeugddetentie van 140 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal 70 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, een ambulante behandelverplichting, en de verplichting om mee te werken met zijn coach. De rechtbank acht dit noodzakelijk om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt behandeld en begeleid, om zo de kans op recidive terug te dringen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [adres] .
Gelet op het feit dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat en de noodzakelijk geachte hulpverlening nog niet is afgerond, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

6.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[adres] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Bektas, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 6.564,50, bestaande uit € 564,50 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat voor wat betreft de immateriële schade een lager bedrag toegewezen dient te worden dan gevorderd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, mede gelet op de gevolgen voor de woonsituatie van de aangever en het gezin (de ouders van de aangever hebben zich genoodzaakt gevoeld te verhuizen naar een andere buurt), zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade in zijn geheel toewijzen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 6.564,50, bestaande uit € 564,50 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 april 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.564,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [adres] .

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
140 (HONDERDVEERTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
70 (ZEVENTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de jeugdreclassering (William Schrikker
Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
-De verdachte zal meewerken met de begeleiding van de aangewezen coach;
geeft opdracht aan William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het
houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten
behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 6.564,50 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [adres] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 6.564,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [adres] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.I.S. Boers, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2023.
Mr. Wortelboer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.