ECLI:NL:RBDHA:2023:7760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
09/016364-23; 09/114293-22 (ttz.gev.); 09/313987-21 (ttz.gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht – Bewezenverklaring afpersing, belediging van een politieagent en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk

Op 31 mei 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte geboren in 2006. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor afpersing, belediging van een politieagent en het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. De feiten vonden plaats op verschillende data, waaronder 20 november 2021 en 9 januari 2023. De verdachte heeft opzettelijk een ambtenaar beledigd door beledigende woorden te uiten en heeft een andere jongere gedwongen tot het afgeven van geld door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 60 dagen opgelegd, waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf van 50 uren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen en dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels gevolgd, maar heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in het voordeel van de verdachte meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/016364-23; 09/114293-22 (ttz.gev.); 09/313987-21 (ttz.gev.)
Datum uitspraak: 31 mei 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 2006 [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten terechtzitting van 17 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Post en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.G. Jagesar naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (09/016364-23):
hij op of omstreeks 9 januari 2023 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 50 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n), door:
- naar die [slachtoffer] toe te lopen en te zeggen: "jij gaat mij betalen" en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] vast te pakken en/of te houden en/of te duwen en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij moet betalen en dat hij hem anders een "kanker platte hand" zou geven;
Dagvaarding II (09/114293-22):
hij op of omstreeks 26 oktober 2021 te Zoetermeer, al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk en/of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, te weten vijftien, althans één of meer stuk(s) knalvuurwerk met lont (te weten Super Cobra 6), terwijl dat bestemd was voor particulier gebruik, heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld;
Dagvaarding III (09/313987-21):
1.
hij op of omstreeks 20 november 2021 te 's-Gravenhageopzettelijk een ambtenaar, te weten [naam] , brigadier van politie Eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kankerjoden", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 20 november 2021 te 's-Gravenhage, al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk en/of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, te weten vier, althans één of meer stuk(s) knalvuurwerk met lont (te weten Cobra 6), terwijl dat bestemd was voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft opgeslagen en/of heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van al hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegde.
Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding I en III ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding II ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het bij dagvaarding II bewezenverklaarde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam / Voorburg, basisteam Zoetermeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 38).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 17 mei 2023;
2. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte [verdachte] , opgemaakt op 26 oktober 2021 (p. 4-5);
3. Het proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk, opgemaakt op 29 oktober 2021 (p. 22-32).
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van dagvaarding I en dagvaarding III onder 1 en 2 redengevende feiten en omstandigheden.
3.4
Bewijsoverwegingen
3.4.1
Dagvaarding I
De rechtbank stelt op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 9 januari 2023 te Voorburg door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van € 50,-.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling hierbij ontbrak, omdat de aangever nog geld aan de verdachte verschuldigd was.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat – zelfs indien de verdachte redelijkerwijs kon menen recht te hebben op betaling van een geldbedrag – dit nog niet betekent dat er geen sprake kan zijn van het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Dat oogmerk kan ook bestaan indien de verdachte moet hebben beseft dat hij door zijn handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke heeft overschreden. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval sprake. Daargelaten of de verdachte terecht meende dat hij van de aangever nog geld tegoed had, moet hij dat hebben beseft toen hij, in boze gemoedstoestand, als 17-jarige de confrontatie opzocht met de pas 13-jarige aangever en door dat enkele feit al overwicht op hem had. Daarbij is de verdachte bij die confrontatie direct over geld begonnen en heeft hij hem daarbij vastgepakt en geduwd. Vervolgens heeft de verdachte tegen de aangever gezegd dat hij moest betalen en dat hij hem anders een “kanker platte hand” zou geven. Hierna heeft de aangever daadwerkelijk € 50,- aan de verdachte afgegeven. Door verdachte is aldus bewust een bedreigende situatie gecreëerd, die heeft geleid tot de afgifte van geld door de aangever. De verdachte heeft daarover ter zitting toegegeven dat hij het niet handig heeft aangepakt. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank dan ook van oordeel dat het handelen van de verdachte in het onderhavige geval een ontoelaatbare en strafbare vorm van eigenrichting betreft. De rechtbank acht de ten laste gelegde afpersing dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.2
Dagvaarding III
3.4.2.1 Feit 1
In het procesdossier bevinden zich twee op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van agenten die beiden hebben geverbaliseerd dat de verdachte en zijn vader herhaaldelijk waren gevorderd door te lopen c.q. [adres] te verlaten en dat de verdachte vervolgens “kankerjoden” naar de verbalisanten en hun collega’s heeft geroepen. De rechtbank overweegt dat aan een ambtsedig proces-verbaal bijzondere bewijskracht toekomt die alleen terzijde geschoven kan worden als er stevige aanwijzingen zijn op basis waarvan getwijfeld moet worden aan hetgeen op ambtsbelofte is geverbaliseerd. De filmpjes die door de verdediging op de terechtzitting van 17 mei 2023 (op een telefoon) aan de rechtbank zijn getoond, ondersteunen de door de agenten in de processen-verbaal geschetste gebeurtenissen waarbij zij de verdachte en zijn vader doorlopend moesten voortduwen en aansporen om [adres] te verlaten en naar huis te gaan. Zij dragen aldus bij aan de overtuigingskracht daarvan. Dat de rechtbank bij het afspelen van de filmpjes niet heeft gehoord dat de verdachte de woorden “kankerjoden” riep, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte die woorden ook daadwerkelijk niet heeft geuit. Dat was misschien anders geweest als op de filmpjes de confrontatie van de verdachte met de verbalisanten van dichtbij en goed te zien zou zijn geweest. Twee van de filmpjes waren van boven uit een woning opgenomen, terwijl in het derde filmpje de camera steeds op het gezicht van de vader van de verdachte gericht was, die zichzelf filmde en die daarbij doorlopend commentaar gaf en waarbij de beelden op de achtergrond donker en diffuus waren. De rechtbank acht op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen het onder 1 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.2.2 Onrechtmatig binnentreden ter aanhouding?
De verdediging heeft betoogd dat het binnentreden van de woning aan [adres] ter aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geweest, immers is er binnengetreden zonder machtiging. Dit is een onherstelbaar vormverzuim, als gevolg waarvan de resultaten van die aanhouding van het bewijs moeten worden uitgesloten, aldus de raadsvrouw.
De voorschriften die verband houden met het binnentreden van woningen beogen het (privacy)belang van de bewoner te beschermen. Schending van deze voorschriften tast derhalve niet de belangen van anderen dan de bewoner aan ( [naam] ). Uit de Memorie van Toelichting op de Algemene wet op het binnentreden valt op te maken dat een bewoner degene is die een woning gebruikt voor het ongestoord verblijf in een ruimte die tot exclusief verblijf voor die persoon of voor een beperkt aantal in een gemeenschappelijke huishouding levende personen ingericht en bestemd is.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde niet woonachtig was op [adres] , maar op [adres] in Den Haag. De verdachte is derhalve niet in zijn belang geschaad.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv.
3.4.2.3 Feit 2
De rechtbank acht op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I (09/016364-23):
hij op 9 januari 2023 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 50 euro, dat geheel aan die [slachtoffer] toebehoorde, door:
- naar die [slachtoffer] toe te lopen en te zeggen: "jij gaat mij betalen" en
- vervolgens die [slachtoffer] vast te pakken en te houden en te duwen en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij moet betalen en dat hij hem anders een "kanker platte hand" zou geven;
Dagvaarding II (09/114293-22):
hij op 26 oktober 2021 te Zoetermeer, opzettelijk, professioneel vuurwerk, te weten vijftien stuks knalvuurwerk met lont (te weten Super Cobra 6), terwijl dat bestemd was voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding III (09/313987-21):
1.
hij op 20 november 2021 te ’s-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam] , brigadier van politie Eenheid Den Haag, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kankerjoden";
2.
hij op 20 november 2021 te 's-Gravenhage, opzettelijk, professioneel vuurwerk, te
weten vier stuks knalvuurwerk met lont (te weten Cobra 6), terwijl dat bestemd was voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de jeugdreclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om – overeenkomstig het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) – aan de verdachte een geldboete op te leggen en, indien noodzakelijk geacht, eventueel ook een voorwaardelijke werkstraf. De raadsvrouw heeft tot slot verzocht om geen jeugdreclasseringstoezicht op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. Bij het voorhanden hebben van dergelijk vuurwerk is het risico op schade aan personen en goederen aanzienlijk. Daarvan was ook zonder meer sprake in de onderhavige gevallen. In het ene geval bewaarde de verdachte het vuurwerk in een plastic tasje op zijn slaapkamer in een woonvoorziening. In het andere geval droeg de verdachte het vuurwerk bij zich op straat, terwijl het op dat moment buitengewoon druk was in verband met ongeregeldheden in de wijk. Niet voor niets gelden er zeer strenge regels voor het vervoer en de opslag van dergelijk professioneel vuurwerk en is daarvoor gespecialiseerde kennis vereist. De verdachte is hiermee veel te gemakzuchtig omgesprongen en heeft kennelijk niet of in onvoldoende mate stilgestaan bij de mogelijke – in potentie levensgevaarlijke – gevolgen van een ontijdige explosie.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de belediging van een politieagent. Door zo te handelen heeft hij laten zien geen respect te hebben voor het gezag van deze politieagent. De rechtbank acht de onderhavige belediging des te kwalijker nu deze is gepleegd in een periode waarin er veel onrust heerste in de samenleving en de politie veelvuldig werd geconfronteerd met (excessieve) ongeregeldheden.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de afpersing van een destijds 13-jarige jongen. Het moet voor het slachtoffer beangstigend en vernederend zijn geweest om in een dergelijke bedreigende sfeer – omringd door leeftijdsgenoten – gedwongen te worden om geld af te staan. Het is algemeen bekend dat dit soort feiten langdurige nadelige psychische gevolgen voor de slachtoffers kunnen hebben. Dergelijke feiten dragen daarnaast bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen en dat hij daarvoor geen verantwoordelijkheid heeft genomen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 april 2023. Hieruit is onder meer gebleken dat artikel 63 Sr. van toepassing is met betrekking tot de bij dagvaarding II en III bewezenverklaarde feiten. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank verder mee dat hij op 12 oktober 2020 door de kinderrechter is veroordeeld voor het plegen van een straatroof en tweemaal overtreding van de Wet wapens en munitie.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 28 april 2023. Daarin staat dat er sprake is van een hoog algemeen recidiverisico en een gemiddeld dynamisch recidiverisico. Naar de mening van de Raad is er sprake van een stijgende lijn en zijn er veel beschermende factoren die de kans op herhaling verkleinen. Zo woont de verdachte bij zijn moeder waar een adequate en consequente opvoeding wordt gehanteerd. Daarnaast heeft hij een bijbaan in een supermarkt. Op school gaat het op dit moment minder goed. Uiteindelijk wil de verdachte graag een vervolgopleiding doen en ambieert hij een carrière bij de Koninklijke Marechaussee. De Raad ziet wel risicofactoren, zoals zijn vriendenkeuze en impulsiviteit, waarbij hij niet van tevoren nadenkt over de oorzaak en de gevolgen die dit met zich meebrengt. Concluderend heeft de Raad geadviseerd om aan de verdachte een geldboete op te leggen. Er worden geen bijzondere voorwaarden geadviseerd omdat eerder toezicht positief is afgesloten en er geen doelen meer zijn waaraan gewerkt moet worden.
De rechtbank heeft in het rapport van de Raad ook een korte terugkoppeling aangetroffen van de zorgcoördinator van de school van de verdachte, waarin staat dat de verdachte op school opvalt vanwege zijn negatieve gedrag. Hij heeft een negatieve invloed op de andere leerlingen en trekt hen mee in zijn negatieve gedrag. Dit zorgt voor veel onrust en andere leerlingen hebben daardoor van klas gewisseld. Ook is de verdachte de afgelopen maanden regelmatig de les uitgestuurd door leerkrachten.
De zittingsvertegenwoordiger van de Raad heeft op de terechtzitting medegedeeld dat het advies om aan de verdachte een geldboete op te leggen is ingegeven door het feit dat een veroordeling tot een zwaardere strafmodaliteit aan de toekenning van een verklaring omtrent het gedrag mogelijk in de weg zal staan aan de wens van de verdachte om bij de Koninklijke Marechaussee te gaan werken.
De op te leggen straffen
De rechtbank zal voorbij gaan aan het advies van de Raad om aan de verdachte een geldboete op te leggen. Deze in het jeugdstrafrecht spaarzaam toegepaste strafmodaliteit staat naar het oordeel van de rechtbank geenszins in verhouding tot de ernst van de gepleegde feiten, in het bijzonder met betrekking tot de afpersing die de verdachte heeft begaan, die hij heeft gepleegd na het positief afronden van het toezicht door de jeugdreclassering. De verdachte heeft ter terechtzitting geen inzicht getoond over de laakbaarheid van dit feit en daarvoor ook geen verantwoordelijkheid genomen. Daarnaast ziet de rechtbank de positief stijgende lijn die door de Raad is geschetst niet zo goed uit de verf komen. Ook de terugkoppeling van de zorgcoördinator baart de rechtbank zorgen over het gedrag en het inzicht van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, alles afwegende, een zwaardere straf op zijn plaats zou kunnen zijn dan geëist door de officier van justitie. Echter is niet gebleken dat de officier van justitie bij het formuleren van haar strafeis rekening heeft gehouden met het feit dat de redelijke termijn met betrekking tot het bij dagvaarding III bewezenverklaarde is overschreden. De rechtbank zal deze overschrijding in het voordeel van verdachte meewegen bij de bepaling van de op te leggen straf.
De rechtbank zal aan de verdachte opleggen een jeugddetentie van 60 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank zal 58 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de jeugdreclassering. Dit laatste geschiedt om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid, om zo de kans op recidive terug te dringen.
Om de verdachte daadwerkelijk nog straf te laten ervaren, hetgeen gerechtvaardigd is gelet op met name de ernst van de bewezenverklaarde afpersing, zal de rechtbank daarnaast aan de verdachte nog een werkstraf opleggen van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 63, 77 a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 266, 267 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1 a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I, II en III ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Dagvaarding I (09/016364-23):
afpersing;
Dagvaarding II (09/114293-22):
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer;
Dagvaarding III (09/313987-21):
ten aanzien van feit 1:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
60 (ZESTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, te weten
58 (ACHTENVIJFTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de jeugdreclassering (Jeugdbescherming west) op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de tijd van
50 (VIJFTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
25 (VIJFENTWINTIG) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. N.I.S. Boers, kinderrechter,
mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2023.
Mr. Wortelboer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.