6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. Bij het voorhanden hebben van dergelijk vuurwerk is het risico op schade aan personen en goederen aanzienlijk. Daarvan was ook zonder meer sprake in de onderhavige gevallen. In het ene geval bewaarde de verdachte het vuurwerk in een plastic tasje op zijn slaapkamer in een woonvoorziening. In het andere geval droeg de verdachte het vuurwerk bij zich op straat, terwijl het op dat moment buitengewoon druk was in verband met ongeregeldheden in de wijk. Niet voor niets gelden er zeer strenge regels voor het vervoer en de opslag van dergelijk professioneel vuurwerk en is daarvoor gespecialiseerde kennis vereist. De verdachte is hiermee veel te gemakzuchtig omgesprongen en heeft kennelijk niet of in onvoldoende mate stilgestaan bij de mogelijke – in potentie levensgevaarlijke – gevolgen van een ontijdige explosie.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de belediging van een politieagent. Door zo te handelen heeft hij laten zien geen respect te hebben voor het gezag van deze politieagent. De rechtbank acht de onderhavige belediging des te kwalijker nu deze is gepleegd in een periode waarin er veel onrust heerste in de samenleving en de politie veelvuldig werd geconfronteerd met (excessieve) ongeregeldheden.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de afpersing van een destijds 13-jarige jongen. Het moet voor het slachtoffer beangstigend en vernederend zijn geweest om in een dergelijke bedreigende sfeer – omringd door leeftijdsgenoten – gedwongen te worden om geld af te staan. Het is algemeen bekend dat dit soort feiten langdurige nadelige psychische gevolgen voor de slachtoffers kunnen hebben. Dergelijke feiten dragen daarnaast bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen en dat hij daarvoor geen verantwoordelijkheid heeft genomen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 april 2023. Hieruit is onder meer gebleken dat artikel 63 Sr. van toepassing is met betrekking tot de bij dagvaarding II en III bewezenverklaarde feiten. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank verder mee dat hij op 12 oktober 2020 door de kinderrechter is veroordeeld voor het plegen van een straatroof en tweemaal overtreding van de Wet wapens en munitie.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 28 april 2023. Daarin staat dat er sprake is van een hoog algemeen recidiverisico en een gemiddeld dynamisch recidiverisico. Naar de mening van de Raad is er sprake van een stijgende lijn en zijn er veel beschermende factoren die de kans op herhaling verkleinen. Zo woont de verdachte bij zijn moeder waar een adequate en consequente opvoeding wordt gehanteerd. Daarnaast heeft hij een bijbaan in een supermarkt. Op school gaat het op dit moment minder goed. Uiteindelijk wil de verdachte graag een vervolgopleiding doen en ambieert hij een carrière bij de Koninklijke Marechaussee. De Raad ziet wel risicofactoren, zoals zijn vriendenkeuze en impulsiviteit, waarbij hij niet van tevoren nadenkt over de oorzaak en de gevolgen die dit met zich meebrengt. Concluderend heeft de Raad geadviseerd om aan de verdachte een geldboete op te leggen. Er worden geen bijzondere voorwaarden geadviseerd omdat eerder toezicht positief is afgesloten en er geen doelen meer zijn waaraan gewerkt moet worden.
De rechtbank heeft in het rapport van de Raad ook een korte terugkoppeling aangetroffen van de zorgcoördinator van de school van de verdachte, waarin staat dat de verdachte op school opvalt vanwege zijn negatieve gedrag. Hij heeft een negatieve invloed op de andere leerlingen en trekt hen mee in zijn negatieve gedrag. Dit zorgt voor veel onrust en andere leerlingen hebben daardoor van klas gewisseld. Ook is de verdachte de afgelopen maanden regelmatig de les uitgestuurd door leerkrachten.
De zittingsvertegenwoordiger van de Raad heeft op de terechtzitting medegedeeld dat het advies om aan de verdachte een geldboete op te leggen is ingegeven door het feit dat een veroordeling tot een zwaardere strafmodaliteit aan de toekenning van een verklaring omtrent het gedrag mogelijk in de weg zal staan aan de wens van de verdachte om bij de Koninklijke Marechaussee te gaan werken.
De op te leggen straffen
De rechtbank zal voorbij gaan aan het advies van de Raad om aan de verdachte een geldboete op te leggen. Deze in het jeugdstrafrecht spaarzaam toegepaste strafmodaliteit staat naar het oordeel van de rechtbank geenszins in verhouding tot de ernst van de gepleegde feiten, in het bijzonder met betrekking tot de afpersing die de verdachte heeft begaan, die hij heeft gepleegd na het positief afronden van het toezicht door de jeugdreclassering. De verdachte heeft ter terechtzitting geen inzicht getoond over de laakbaarheid van dit feit en daarvoor ook geen verantwoordelijkheid genomen. Daarnaast ziet de rechtbank de positief stijgende lijn die door de Raad is geschetst niet zo goed uit de verf komen. Ook de terugkoppeling van de zorgcoördinator baart de rechtbank zorgen over het gedrag en het inzicht van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, alles afwegende, een zwaardere straf op zijn plaats zou kunnen zijn dan geëist door de officier van justitie. Echter is niet gebleken dat de officier van justitie bij het formuleren van haar strafeis rekening heeft gehouden met het feit dat de redelijke termijn met betrekking tot het bij dagvaarding III bewezenverklaarde is overschreden. De rechtbank zal deze overschrijding in het voordeel van verdachte meewegen bij de bepaling van de op te leggen straf.
De rechtbank zal aan de verdachte opleggen een jeugddetentie van 60 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank zal 58 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de jeugdreclassering. Dit laatste geschiedt om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid, om zo de kans op recidive terug te dringen.
Om de verdachte daadwerkelijk nog straf te laten ervaren, hetgeen gerechtvaardigd is gelet op met name de ernst van de bewezenverklaarde afpersing, zal de rechtbank daarnaast aan de verdachte nog een werkstraf opleggen van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie.