ECLI:NL:RBDHA:2023:7734

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
NL22.24143, NL22.24144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verlenging verblijfsvergunning 'zoekjaar' wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Zambiaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning onder de beperking 'zoekjaar hoogopgeleide' die na twaalf maanden was verlopen. Zij verzocht om verlenging van deze vergunning en wijziging naar 'arbeid in loondienst', maar haar aanvraag werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat eiseres niet de benodigde bewijsstukken had overgelegd en dat de vergunning niet verlengd kon worden omdat deze een maximale duur van twaalf maanden heeft.

Eiseres voerde in beroep aan dat zij vanwege haar eerdere verblijfsvergunning niet verplicht was om een tewerkstellingsvergunning te overleggen en dat de coronapandemie haar kansen op de arbeidsmarkt had beïnvloed. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat de coronapandemie haar mogelijkheden om werk te vinden had beperkt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden de afwijzing van de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning had gehandhaafd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van concrete bewijsstukken en de toepassing van de relevante wetgeving, in dit geval het Vreemdelingenbesluit 2000 en de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.24143 (beroep) en NL22.24144 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2022 (primaire besluit) heeft verweerder
de aanvraag van eiseres voor wijziging van het verblijfsdoel naar ‘arbeid in loondienst’ afgewezen;
verlenging van de verblijfsvergunning ‘het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ (hierna: ‘zoekjaar’) van eiseres afgewezen; en
een terugkeerbesluit - gericht op vertrek naar Zambia - aan eiseres uitgereikt.
Bij besluit van 28 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.24143) ingesteld. Ook heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL22.24144) te treffen.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2023 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1993 en heeft de Zambiaanse nationaliteit. Eiseres heeft na afronding van een universitaire studie in Nederland voor twaalf maanden een verblijfsvergunning onder de beperking ‘zoekjaar hoogopgeleide’ gehad. Na het verlopen van deze verblijfsvergunning heeft eiseres in het kader van een gecombineerde vergunning verblijf en arbeid (GVVA) zowel verlenging van de verblijfsvergunning ‘zoekjaar’ als wijziging naar de beperking ‘arbeid in loondienst’ aangevraagd. Eiseres heeft deze aanvraag gedaan, omdat zij bij een schoonmaakbedrijf genaamd ‘[bedrijfsnaam] B.V.’ (referent) wilde werken.
Wat heeft verweerder besloten?
2. De aanvraag tot wijziging naar het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’ is bij het primaire besluit door verweerder afgewezen, omdat de op grond van het beleid [1] vereiste bewijsmiddelen niet door eiseres zijn overgelegd. Om deze redenen heeft verweerder geen arbeidsmarktadvies opgevraagd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Verweerder heeft bij het primaire besluit ook de vergunning ‘zoekjaar’ niet verlengd, omdat deze vergunning op grond van de toepasselijke regelgeving [2] een maximale duur van twaalf maanden kent en na verloop daarvan niet verlengbaar is. In bezwaar heeft verweerder deze standpunten gehandhaafd.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert in beroep aan zij vanwege haar eerdere verblijfsvergunning ‘zoekjaar hoogopgeleide’ niet verplicht is om voor deze aanvraag ‘arbeid in loondienst’ een tewerkstellingsvergunning (TWV) te overleggen. Omdat zij niet TWV-plichtig is, dient voor deze aanvraag ook geen arbeidsmarktadvies bij het UWV gevraagd te worden. Daarnaast vindt eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de coronacrisis voor haar positie op de arbeidsmarkt. Door de coronapandemie heeft eiseres feitelijk geen gebruik kunnen maken van de tijdelijke verblijfsvergunning en het daarbij gegeven zoekjaar. Vanwege deze bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het evenredigheidsbeginsel had verweerder de aanvraag ‘arbeid in loondienst’ niet mogen afwijzen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat geen oordeel meer gevraagd wordt over de eerste beroepsgrond gericht tegen de afwijzing van de aanvraag tot wijziging naar het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’. Enkel in geschil tussen partijen is nog of verweerder vanwege de bijzondere omstandigheden van de coronapandemie op grond van artikel 4:84 van de Awb had moeten afwijken van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder n, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en dusdoende de verblijfsvergunning ‘zoekjaar’ voor een jaar had moeten verlengen. Niet afwijken van deze regel is volgens eiseres in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden de afwijzing van de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning ‘zoekjaar’ bij het bestreden besluit gehandhaafd. De stelling dat eiseres door de coronapandemie feitelijk geen gebruik heeft kunnen maken van haar verblijfsvergunning ‘zoekjaar’ is niet met stukken onderbouwd en zij maakt daarbij niet concreet op welke wijze de coronapandemie het onmogelijk heeft gemaakt om in deze periode passend werk te vinden. Niet duidelijk is of en zo ja, hoeveel eiseres gedurende de coronapandemie gesolliciteerd heeft naar banen passend bij haar opleidingsniveau. Ook heeft eiseres niet met stukken of cijfers onderbouwd waarom verweerder enkel vanwege de coronapandemie al gehouden was om ten gunste van eiseres af te wijken van de regel dat de verblijfsvergunning voor een zoekjaar voor maximaal twaalf maanden wordt verleend. Weliswaar is duidelijk dat de coronapandemie de economie en de arbeidsmarkt heeft beïnvloed, maar dit neemt niet weg dat in dit verband grote verschillen bestaan tussen verschillende beroepsgroepen. Zonder specifieke gegevens kan daarom niet worden vastgesteld hoe de pandemie van invloed is geweest op de kansen van eiseres op de arbeidsmarkt. Bovendien geldt dat artikel 3.58 van het Vb 2000 geen beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb is, maar een algemene maatregel van bestuur, zodat de afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb niet van toepassing is. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6. Voor zover eiseres op grond van dezelfde omstandigheden heeft betoogd dat deze regelgeving in haar geval buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel, volgt de rechtbank dit evenmin. Hiervoor is immers ook noodzakelijk dat inzicht gegeven wordt in de omstandigheden die maken dat de gevolgen van de afwijzing van haar aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning niet evenredig zijn in verhouding tot het met de betreffende regelgeving uit het Vb 2000 te dienen doel. Eiseres heeft dit inzicht niet gegeven, zoals ook al uit de voorgaande overweging blijkt. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om tot verlenging van de verblijfsvergunning ‘zoekjaar hoogopgeleide’ over te gaan en heeft op goede gronden het bezwaar ongegrond verklaard.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan inzake het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [3] .
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met de uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.Zie paragraaf B5/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
2.Zie artikel 3.58, eerste lid, onderdeel n van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.