ECLI:NL:RBDHA:2023:7684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
NL20.22104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van afvalligheid van de islam door Iraanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich daadwerkelijk had afgekeerd van de islam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser vage en inconsistente verklaringen had afgelegd over zijn geloofsovertuiging en de redenen voor zijn afvalligheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende onderscheid had gemaakt tussen asielaanvragen van afvalligen en atheïsten, en dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van de afvalligheid niet voldeed aan de eisen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had gesteld. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag blijft bestaan. De rechtbank heeft de proceskosten van de eiser vergoed tot een bedrag van € 2.092,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.22104

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.D. Alberda).

ProcesverloopBij besluit van 23 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 22 januari 2021, 18 maart 2021 en 3 mei 2021 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft op 2 maart 2021 en 20 september 2021 verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. N. Mikolajczyk. De rechtbank heeft na de behandeling ter zitting het onderzoek gesloten.
Op 19 januari 2022 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) uitspraken gedaan (ECLI:NL:RVS:2022:93 en ECLI:NL:RVS:2022:94). Naar aanleiding hiervan is het onderzoek ter zitting heropend.
Bij brief van 12 juli 2022 heeft verweerder een aanvullende motivering van het besluit aan eiser en de rechtbank doen toekomen.
Eiser heeft op 17 september 2022 aanvullende gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft op 21 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 12 december 2022 op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft op 21 december 2022 opnieuw plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Besluitvorming
Aanvraag
1.2
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij zo rondom het laatste jaar van het middelbare onderwijs zijn vraagtekens is gaan zetten bij de voorgeschreven religie: de islam. Eiser is zich gaan inlezen en zou afstand genomen hebben van de islam. Eiser gelooft in een hoger wezen maar niet in de God die wordt beschreven door religies als de islam of het christendom. Op 6 september 2018 vertrekt eiser tezamen met zijn moeder en twee zussen naar Nederland om hier te lande te genieten van een vakantie. Kort na hun vertrek zou de oom van eiser (van vaderskant) de tablet van eisers moeder hebben bekeken en daarop belastend anti-islam materiaal hebben aangetroffen. Een dag daarop zou een huiszoeking hebben plaatsgevonden waarbij verschillende zaken in beslag genomen zijn. Eiser en zijn familie worden volgens hem gezocht door de veiligheidsdienst.
1.3
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: nationaliteit, identiteit en herkomst, afkeer tegen de islam (afvalligheid), en militaire verplichtingen.
Voornemen
1.4.1
Verweerder heeft de nationaliteit, identiteit en herkomst geloofwaardig geacht, maar de andere elementen niet. Daartoe heeft verweerder in het voornemen, wat deel uitmaakt van het besluit overwogen dat eiser vage en summiere verklaringen aflegt over zijn nieuwe
‘geloofsvorm’. Evenmin kan de conclusie getrokken worden dat eiser agnost is. Eiser antwoordt immers bevestigend op de vraag of hij agnost is maar kan desgevraagd niet uitleggen wat agnost is. Gelet op de vage en oppervlakkige verklaringen over eisers ‘nieuwe’ geloofsovertuiging, wordt door verweerder de nadruk gelegd op de afvalligheid van eiser nu dit voor eiser ook de voornaamste grondslag zou zijn voor het vragen van internationale bescherming.
1.4.2
Verder heeft verweerder overwogen dat van eiser mag worden verwacht dat hij ten aanzien van de afkering van de islam een authentiek verhaal naar voren brengt dat bestaat uit oprechte gevoelens en emoties. Ook mag in dit kader van hem worden verwacht dat hij degelijk, concreet en gedetailleerd verklaart over zijn motieven en inzicht verschaft in het proces van de afkering van de islam. Dat heeft eiser niet gedaan. Volgens verweerder heeft eiser wisselende en vage verklaringen afgelegd over het moment waarop hij twijfels kreeg over de islam. Ook de verklaringen over de geloofsbeleving binnen zijn gezin zijn vaag en wisselend van aard.
1.4.3
Verder heeft verweerder aangegeven dat eiser oppervlakkig blijft in de redenen waarom hij twijfels kreeg bij de islam als geloofsovertuiging en dat zijn motieven voor het afkeren van zijn religie oppervlakkig van aard zijn. Eisers verklaringen omtrent zijn twijfels ontberen diepgang, blijven aan de oppervlakte en missen enige vorm van authenticiteit. Op basis van eisers verklaringen wordt weinig duidelijk over de innerlijke belevingswereld van eiser.
1.4.4
Ten aanzien van de boeken die eiser zou hebben gelezen om zich te verdiepen in zijn eigen twijfels bij de islam heeft verweerder aangegeven dat niet blijkt wat eiser geleerd heeft van de boeken en wat het precies is wat in de boeken beschreven zou staan waardoor eisers twijfels over de islam bevestigd worden. Eiser laat na om concreet inzichtelijk te maken op welke vragen hij dan welk antwoord zou hebben gehad, welke specifieke onderwerpen bij hem zijn blijven hangen alsook de persoonlijke beleving van eiser bij het lezen van dit boek en hoe dit boek heeft geholpen bij het omarmen van zijn twijfels bij de islam, het (denk)proces wat daarop volgde en uiteindelijk ook het accepteren van zijn afkeer van de islam.
1.4.5
Door verweerder wordt verder aangegeven dat eisers verklaringen over het proces van definitieve afstand van de islam niet met elkaar rijmen en bovendien zijn deze verklaringen in overwegende mate wederom vaag en algemeen van aard. Eveneens kan niet onopgemerkt blijven dat eisers verklaringen over wie er op de hoogte is van zijn afvalligheid van de islam inconsistent zijn.
1.4.6
Omdat de aanleiding voor de gestelde problematiek met de autoriteiten reeds ongeloofwaardig is geacht, doet dit afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van eiser dat ze worden gezocht door de autoriteiten. Daarnaast heeft eiser vaag en oppervlakkig verklaard over de gestelde problemen en heeft hij de gestelde problemen enkel gebaseerd op verklaringen van derden welke niet concreet en niet-gedetailleerd blijven.
1.4.7
Ten aanzien van de verklaring van eiser dat hij bij terugkeer aan zijn militaire verplichtingen zal moeten voldoen heeft verweerder aangegeven dat deze verklaring niet leidt tot schending van het Vluchtelingenverdrag. Daartoe heeft verweerder aangegeven dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is opgeroepen voor zijn militaire verplichtingen, dat niet aannemelijk is geworden dat eiser (direct) bij een terugkeer aan zijn militaire verplichtingen zal moeten voldoen en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer geen uitstel zal kunnen verkrijgen teneinde zijn studie af te ronden. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn wens om zich te onttrekken aan zijn militaire verplichtingen voortvloeit uit een diepgewortelde overtuiging.
Bestreden besluit
1.5
In het bestreden besluit gaat verweerder in op dat wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht.
1.6
Eiser heeft beroep ingediend tegen het besluit van verweerder. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021.
Aanvullende motivering
1.7.1
In de brief van 12 juli 2022 gaat verweerder in op de stelling van eiser in de correcties en aanvullingen dat een nieuw voornemen uitgebracht dient te worden. Verweerder volgt dat niet aangezien het besluit zoals dit er ligt grotendeels al voldoet aan dat wat in de nieuwe werkinstructie 2022/3 is opgenomen omtrent het beslissen in zaken waar het gaat om afvalligheid. Verweerder heeft getoetst aan de werkinstructie 2022/3. Volgens verweerder is toetsingskader van de afvallige van toepassing. De afvalligheid moet op vergelijkbare wijze als een bekering worden beoordeeld middels de drie elementen ‘proces’, ‘kennis’ en ‘activiteiten’.
1.7.2
Verweerder heeft voor wat betreft het proces overwogen dat dit element uitvoerig is beargumenteerd in het voornemen en de reeds eerder uitgebrachte beschikking. Beargumenteerd is dat eiser wisselende en vage verklaringen heeft afgelegd over het moment waarop hij twijfels kreeg over de islam en dat zijn verklaringen over de geloofsbeleving binnen zijn gezin vaag en wisselend van aard zijn. Verder is overwogen dat eiser oppervlakkig blijft in de redenen waarom hij twijfels kreeg bij de islam als geloofsovertuiging en dat zijn motieven voor het afkeren van zijn religie oppervlakkig van aard zijn. Het aanvullend gehoor, noch de daarop ingediende aanvullingen en correcties geven aanleiding om ten aanzien van dit onderdeel tot een ander standpunt te komen dan zoals reeds verwoord in het voornemen en de beschikking. Verweerder vindt het opmerkelijk dat eiser de invloed van de islam op zijn vader heeft aangehaald, terwijl hij eerder sterk wisselend heeft verklaard over de geloofsovertuiging van zijn vader en hiervan niet goed op de hoogte bleek te zijn. Verder blijft eiser steken in algemeenheden. Het voorbeeld over zijn neef heeft tenslotte geen betrekking op eiser zelf en geeft geen inzicht in de persoonlijke beleving.
1.7.3
Verder heeft verweerder aangegeven dat eiser in het aanvullend gehoor een voorval noemt dat plaatsvond tijdens de maand Moharram. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser dit eerder had kunnen verklaren. De gegeven verklaring van eiser waarom hij dit voorval niet eerder heeft genoemd acht verweerder onvoldoende om hem dit niet tegen te werpen. Het incident is volgens eiser bepalend geweest voor het afstand doen van de islam en het incident zou traumatiserend zijn. Dan mag verwacht worden dat hij dit eerder zou hebben verteld bij het bespreken van zijn asielmotief. Dit doet verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde afkeer tegen de islam.
1.7.4
Ook voor wat betreft de kennis heeft verweerder verwezen naar de eerdere besluitvorming. Verder heeft verweerder (onder meer) aangegeven dat de verklaringen van eiser ook in het aanvullende gehoor van 17 mei 2022 aan de oppervlakte blijven en geen
diepgang hebben. Verweerder wijst er in dit verband op dat op de vraag wat het persoonlijk met hem deed dat hij een andere kijk kreeg op de Koran, eiser heeft verklaard dat hij concludeerde dat de Koran niet afkomstig is van God maar dat het geschreven moet zijn door een mens.
1.7.5
Voor wat betreft de activiteiten heeft verweerder aangegeven dat in het voornemen reeds is overwogen dat de verklaringen van eiser over wie er op de hoogte is van zijn afvalligheid van de islam inconsistent zijn. Verder heeft verweerder gewezen op het aanvullend gehoor waar aan eiser is gevraagd of zijn omgeving hem zag als afvallige toen hij de islam niet/minder ging praktiseren. Hierop heeft eiser verklaard: ‘Ik heb het toen niet verteld, maar nu weten al mijn vrienden en kennis dat ik afvallige ben, dat heb ik nu openlijk verteld. Toen had ik het niet verteld, maar van mijn gedrag konden zij wel iets merken’. Ook geeft eiser aan: ‘Toen ik op de universiteit zat heb ik het niet verteld aan medestudenten’. Tenslotte antwoordt eiser op de vraag of het klopt dat hij
zijn afvalligheid eerder in Iran niet heeft geuit, met: ‘Nee, niet net als nu hier in Nederland’.
1.7.6
Verder heeft verweerder aangegeven dat eiser weliswaar heeft verklaard dat hij in Nederland openlijk verteld heeft dat hij afvallig is, maar dat zijn antwoord op de vraag hóe hij zijn overtuiging uitdraagt dat hij afvallig is, weinig concreet is. Ook is eiser vaag als hem gevraagd wordt of hij zich in de toekomst wel actief naar onbekenden wil uiten. Dat eiser een conference zou hebben gehouden op het AZC in Budel heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat actief is op Telegram en WhatsApp, omdat geen concrete voorbeelden heeft gegeven of screenshots heeft overgelegd. Verweerder heeft verder aangegeven dat evenmin geloofwaardig is dat eiser zich in de toekomst openlijk kritisch over de islam zal uiten, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich op deze manier in Nederland heeft geuit.
1.7.7
Tot slot heeft verweerder in de brief van 12 juli 2022 aangegeven dat niet geloofwaardig is dat eiser vanwege een toegedichte afvalligheid heeft te vrezen voor vervolging.
1.7.8
In het verweerschrift van 21 oktober 2022 is verweerder ingegaan op dat wat eiser in de gronden van beroep heeft aangevoerd. Verweerder heeft wel gekeken naar de risico’s die eiser mogelijk zou lopen bij terugkeer. Verder wijst verweerder op het Algemeen Ambtsbericht Iran van februari 2021 waaruit volgt dat Iraniërs die een aantal jaren buiten Iran hebben verbleven en voor het eerst sinds lange tijd terugkeren naar Iran door de grenspolitie en/of de inlichtingendienst worden ondervraagd, maar dat betekent volgens verweerder niet zonder meer dat hij bij terugkeer een daadwerkelijk risico loopt op een onmenselijke behandeling.
Anders dan eiser stelt, meent verweerder voldoende gemotiveerd te hebben waarom niet aannemelijk is dat eiser zich zal uiten over zijn gestelde afvalligheid in Iran. Nu hij zich hieromtrent niet heeft geuit in Iran en evenmin in Nederland, is het ook niet geloofwaardig dat hij zich in de toekomst openlijk kritisch over de islam zal uiten. Nu dit niet aan de orde is, is er geen sprake van dat eiser in zijn persoonlijke levenssfeer en (religieuze) identiteit
geraakt wordt door zich te conformeren aan de gebruiken en handelingen die in het land van herkomst van hem verlangd worden. Het is immers niet geloofwaardig bevonden dat eventuele uitingen van afvalligheid een essentieel onderdeel van het leven van eiser zijn, waardoor er op grond hiervan geen problemen bij terugkeer aan de orde zijn.
1.7.9.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift (2 maart 2021) onder meer op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk is opgeroepen voor de militaire dienstplicht. Verder merkt verweerder op dat het enkele feit dat een vreemdeling, die weigert zijn militaire dienst te vervullen, bestraft wordt met een gevangenisstraf of ontslag uit het leger is op zich onvoldoende om dit als vervolging aan te merken. Eiser heeft in dit kader niet aangegeven dat sprake is van ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienst of andere diepgewortelde overtuiging die hebben geleid tot dienstweigering of desertie. Evenmin heeft hij aangegeven een gegronde vrees te hebben voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing, tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
Het standpunt van eiser
2.1
Eiser wijst in de gronden van beroep eerst op de zienswijze.
3.1.1
Eiser voert in de gronden van beroep (22 januari 2021) verder aan dat hij eenduidig en gedetailleerd heeft verklaard over hoe hij tot de afvalligheid van de islam is gekomen. Hij heeft over de islam nagedacht. Hij heeft daar stukken over gelezen. Voorts heeft hij over de Islam met zijn gezinsleden gesproken. Eiser heeft aangegeven hoe hij tot zijn beslissing is gekomen en wat de motieven waren. Eiser heeft geen tegenstrijdige verklaringen afgelegd.
3.1.2
Verder voert eiser aan (18 maart 2021) dat hij op een extreem religieuze school zat en dat hij juist door de lessen en religieuze activiteiten begon te twijfelen. Hij zag dat het geloof vol zat met tegenstrijdigheden, geweld, agressie en onderdrukking. Ook wist hij uit verhalen dat zijn oma en zijn moeder als vrouwen zijn onderdrukt. Zijn twijfel aan de islam werd groter doordat er thuis over het geloof werd gesproken. Eiser is boeken gaan lezen en YouTube filmpjes gaan bekijken. De islam strookte niet met zijn logisch nadenken. Toen eiser begon te twijfelen voelde hij zich een zondaar. Uiteindelijk kwam eiser er achter dat de islam niet de juiste religie is. Daarna heeft hij de islam verlaten.
3.2.
In de gronden van beroep van 3 mei 2021 voert eiser aan dat verweerder een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of eiser afstand van de islam wel of niet aannemelijk is. Verweerder heeft immers alle criteria die gelden voor de bekering tot het christendom losgelaten op eiser zijn verklaringen over zijn afstand van de islam. Eiser wijst verder naar de gronden van beroep in de beroepen van zijn zussen (NL20.22102 en NL20.22103).
3.3
Tot slot voert eiser aan dat hij principieel tegen de militaire dienst is.
3.4.1
In de gronden van beroep van 17 september 2022 voert eiser aan dat de brief van 12 juli 2022 niet als een aanvullend besluit kan worden gezien maar een nadere motivering op het bestreden besluit.
3.4.2
Verder voert eiser aan dat verweerder alle verklaringen in samenhang had moeten bezien en opnieuw of nader moeten motiveren waarom de door eiser bij het aanvullende gehoor gegeven toelichting niet zal afdoen aan de eerdere conclusie van verweerder dat de afwending van de islam niet geloofwaardig is.
3.4.3
Eiser voert verder aan dat verweerder niet heeft getoetst aan welke risico’s eiser ingeval van terugkeer bloot wordt gesteld wanneer hij naar Iran terug zal keren, gelet op het feit dat hij enige tijd in het buitenland heeft verbleven zonder geldige verblijfsstatus terwijl de Iraanse autoriteiten bekend zijn met het feit dat Iraniërs in het buitenland asiel aanvragen en in het bijzonder zich beroepen op bekering. Eiser verwijst in dit verband naar het Algemeen ambtsbericht Iran en de eerder genoemde uitspraken van de ABRvS van 19 januari 2022, en voert aan dat verweerder de zaak van eiser niet heeft getoetst in het licht van de mensenrechtensituatie in Iran, nog los van de vraag of de afvalligheid wel of niet geloofwaardig is. Daarbij is van belang dat eiser dienstplichtig is en bij terugkeer daarom zal opvallen.
3.4.4
Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser in Nederland verrichtte activiteiten niet op uiting van zijn afvalligheid (en die van zijn zus) kunnen duiden.
Het oordeel van de rechtbank
De brief van 12 juli 2022
4.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat het aanvullend besluit van 12 juli 2022 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven heeft geroepen, in die zin dat dit geen verandering in de rechtspositie van eiser heeft gebracht. Verweerder heeft immers volhard in de afwijzing van de asielaanvraag onder aanvulling van de motivering. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit aanvullend besluit niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, maar moet worden beschouwd als aanvullende motivering van het bestreden besluit.
4.2
De rechtbank stelt verder vast dat nu ook verweerder het noodzakelijk achtte het bestreden besluit van een aanvullende motivering te voorzien, daarin ligt besloten dat de motivering in het bestreden besluit ontoereikend was reeds gelet op de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022 en WI 2022/3. Dit heeft de gemachtigde van verweerder ook erkend. Gelet hierop kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
4.3
Het beroep tegen het bestreden besluit is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank beoordeelt hierna of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, waarbij de aanvullende motivering wordt meegenomen, in stand kunnen blijven. Bij de beoordeling of de rechtgevolgen van een vernietigd besluit in stand moeten worden gelaten dient te worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden die zich op het moment van uitspraak voordoen en van het dan geldende recht. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
Zienswijze
5.1
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het verzoek van eiser om de ingebrachte zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, zonder daarbij aan te geven in hoeverre verweerders reactie daarop in het bestreden besluit tekortschiet, niet kan worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. De enkele verwijzing naar de zienswijze kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
De geloofwaardigheid van de afvalligheid
5.2
Uit eerder genoemde uitspraken van de ABRvS van 19 januari 2022 volgt dat de ABRvS strengere eisen stelt aan besluiten van de staatssecretaris op asielaanvragen van vreemdelingen die aanvoeren dat zij afvallig of atheïstisch zijn. De ABRvS is van oordeel dat de staatssecretaris geen duidelijke vaste werkwijze heeft waarmee hij onderzoekt en beoordeelt of een vreemdeling afvallig is. Het is dus aan de staatssecretaris om zo’n werkwijze op te stellen. De staatssecretaris maakt onvoldoende onderscheid tussen asielaanvragen van afvalligen en die van atheïsten. Dit onderscheid is nodig, omdat het twee verschillende soorten overtuigingen zijn die daardoor niet op precies dezelfde manier kunnen worden onderzocht en beoordeeld. Als de staatssecretaris het geloofwaardig vindt dat een vreemdeling afvallig of atheïstisch is, moet hij vervolgens onderzoeken of een vreemdeling hierdoor een risico loopt bij terugkeer. Uit de uitspraken blijkt dat dit onderzoek onvoldoende is voor afvalligen en atheïsten die terugkeren naar Iran. De staatssecretaris zal hiernaar dus nader onderzoek moeten doen.
5.3
Naar aanleiding van voornoemde uitspraak is een nieuwe werkinstructie verschenen met daarin een verduidelijking van het toetsingskader. Dit is werkinstructie 2022/3 en is met ingang van 15 februari 2022 in werking getreden. Verweerder heeft eiser aanvullend gehoord en het bestreden besluit van een aanvullende motivering voorzien.
5.4
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het toetsingskader van de afvallige van toepassing is zoals neergelegd in paragraaf 5 in de nieuwe werkinstructie 2022/3. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder aan de hand van de in die werkinstructie genoemde elementen heeft beoordeeld in hoeverre de afvalligheid van eiser geloofwaardig is. Verweerder heeft in dit verband aangegeven dat de beoordeling in het bestreden besluit van 23 december 2020 grotendeels al voldoet aan dat wat in de nieuwe werkinstructie is opgenomen omtrent het beslissen in zaken waar het gaat om afvalligheid. Zo heeft verweerder voor wat betreft het proces overwogen dat dit element uitvoerig is beargumenteerd in het voornemen en het bestreden besluit. Ook voor wat betreft de kennis heeft verweerder verwezen naar de eerdere besluitvorming. Ten aanzien van de elementen activiteiten, uiting en toegedichte afvalligheid heeft verweerder een nadere motivering gegeven.
a)
Proces en motieven
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich heeft gekeerd tegen de islam. Zo heeft verweerder (in het voornemen) eiser terecht tegengeworpen dat eiser vage en summiere verklaringen heeft afgelegd over zijn nieuwe ‘geloofsvorm’, dat eiser geen authentiek verhaal naar voren heeft gebracht dat bestaat uit oprechte gevoelens en emoties omtrent de afkering van de islam, dat eiser niet concreet en gedetailleerd heeft verklaard over zijn motieven en geen inzicht heeft verschaft in het proces van de afkering van de islam. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser wisselende en vage verklaringen heeft afgelegd over het moment waarop hij twijfels kreeg over de islam en zijn ook de verklaringen over de geloofsbeleving binnen zijn gezin vaag en wisselend van aard. Ook blijft eiser oppervlakkig in de redenen waarom hij twijfels kreeg.
6.2
Het betoog van eiser zoals weergeven onder 3.1 maakt het voorgaande niet anders en biedt de rechtbank geen aanknopingspunt voor een ander oordeel. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser met dit betoog niet aangeeft welke verklaringen volgens hem eenduidig en gedetailleerd zijn, wat hij dacht over de islam, wat hij heeft gelezen en besproken en op grond waarvan hij tot de conclusie is gekomen dat het geloof vol zat met tegenstrijdigheden, geweld, agressie en onderdrukking. Ook maakt eiser niet concreet in hoeverre de islam niet strookte met zijn logisch nadenken. Anders dan eiser stelt heeft hij niet inzichtelijk gemaakt dat hij er uiteindelijk achter kwam dat de islam niet de juiste religie is.
6.3
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich met de brief van 12 juli 2022 niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het aanvullend gehoor, noch de daarop ingediende aanvullingen en correcties aanleiding geven om ten aanzien van dit onderdeel tot een ander standpunt te komen dan zoals reeds verwoord in het voornemen en de beschikking. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt zoals weergegeven onder rechtsoverwegingen 1.7.2. en 1.7.3.
b)
Kennis
7.1
Ook voor wat betreft de het element kennis heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser met het benoemen van twijfels die bevestigd werden door boeken die hij zou hebben gelezen geen enkel inzicht geeft in de persoonlijke beleving van hetgeen hij heeft gelezen en hij niet inzichtelijk maakt hoe dit ervoor heeft gezorgd dat hij heeft besloten om zich af te keren van de islam
7.2
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in de brief van 12 juli 2022 niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld, hoewel eiser is gevraagd of met het lezen van boeken zijn kijk op de islam is veranderd, dat de verklaringen van eiser ook hier aan de oppervlakte blijven en geen diepgang hebben. Omdat eiser stelt dat hetgeen hij heeft gelezen belangrijk is geweest bij zijn proces om zich af te keren van de islam, mag van hem verwacht worden dat hij hierover meer kan verklaren.
c)
Activiteiten en uiting
8.1
Ten aanzien van het betoog van eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door hem in Nederland verrichtte activiteiten niet op uiting van zijn afvalligheid kunnen duiden is de rechtbank van oordeel dat deze enkele stelling geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld zoals weergegeven in overweging 1.7.5 en 1.7.6 namelijk dat eiser zich in Iran nooit in het openbaar geuit heeft en dat niet geloofwaardig is dat eiser zich als afvallige in de toekomst zal uiten. Daarnaast heeft eiser zijn stelling dat zij zich in Nederland zou hebben geuit op geen enkele wijze onderbouwd.
8.2
Ook het betoog van eiser dat verweerder alle verklaringen in samenhang had moeten bezien en opnieuw of nader had moeten motiveren waarom de door eiser bij het aanvullende gehoor gegeven toelichting niet kan afdoen aan de eerdere conclusie van de staatssecretaris dat de afwending van de islam niet geloofwaardig is, treft gelet op het voorgaande geen doel.
Toegedichte afvalligheid
9.1
Voor zover eiser stelt dat de autoriteiten op de hoogte zijn van zijn afvalligheid heeft verweerder zich niet onrechte op het standpunt gesteld standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten op de hoogte zouden zijn van zijn afvalligheid. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet geloofwaardig is dat er een verandering heeft plaatsgevonden in de opvattingen van eiser of zijn gedrag of de wijze waarop hij omgaat met islamitische tradities. Verweerder heeft voorts van belang kunnen achten dat eiser zijn gestelde afvalligheid in Iran niet in het openbaar heeft geuit en dat zijn omgeving niet op de hoogte was van zijn gestelde afvalligheid. De stelling van eiser dat hij actief is op diverse groepen op social media,
en dat nu al zijn vrienden en kennissen van zijn afvalligheid weten, is niet geloofwaardig bevonden. Ook heeft verweerder in dit verband van belang kunnen achten dat het incident met de tablet niet geloofwaardig is bevonden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn om aan te nemen dat eiser vanwege toegedichte afvalligheid te vrezen heeft voor vervolging.
9.1
De rechtbank concludeert dat verweerder reeds op grond van bovengenoemde overwegingen de afwending van de islam en de daaruit voortvloeiende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Deze overwegingen betreffen de kern van het asielrelaas en kunnen de afwijzing van de aanvraag zelfstandig dragen. De overige door eiser ingebrachte gronden die zien op de door verweerder geconstateerde tegenstrijdige verklaringen behoeven daarom geen bespreking meer.
Vrees bij terugkeer
10.1
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser geen risico loopt op schendingen als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De enkele stelling van eiser in de gronden van beroep van 10 december 2022 dat het door verweerder genoemde ambtsbericht het risico dat eiser loopt juist onderbouwt, is onvoldoende voor een ander oordeel.
Militaire dienst
11.1
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met de enkele verklaring dat hij bij terugkeer aan zijn militaire verplichtingen zal moeten voldoen en dat hij dienstweigeraar is, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft in de zin van het Vluchtelingenverdrag. In de enkele stellingen van eiser (gronden beroep 3 mei 2021) dat hij tegen militaire dienst is en dat hij geen geweer wil dragen ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld zoals weergegeven onder rechtsoverweging 1.4.7. en in het aanvullende besluit van 12 juli 2022.
Conclusie
12.1
In al het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Met de in de aanvullende brief van 12 juli 2022 neergelegde motivering heeft verweerder alsnog conform de WI 2022/3 voldoende gemotiveerd waarom de (toegedichte) afvalligheid van eiser ongeloofwaardig is.
12.2
Omdat het beroep gegrond is bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank begroot die kosten aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 2.092,50 aan kosten voor een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank houdt rekening met 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 5 oktober 2021 en 0,5 punt voor de nadere zitting op 21 december 2022 anders dan door tussenuitspraak, door de gemachtigde van eiser, en een wegingsfactor van 1.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder om de proceskosten van eiser te vergoeden tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De uitspraak is gedaan op 30 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.