2.1Eiseres wijst in de gronden van beroep van 22 januari 2021 eerst op de zienswijze.
3.1.1Eiseres voert verder aan (gronden van beroep van22 januari 2021 en 18 maart 2021) dat zij gedetailleerde en coherente verklaringen heeft afgelegd. Ook zijn haar verklaringen niet innerlijk tegenstrijdig en niet tegenstrijdig met de verklaringen van haar gezinsleden.
3.1.2Verder voert eiseres aan dat zij vanaf haar negende als meisje moest voldoen aan de verplichtingen van de islam. Zij heeft ervaren dat de islam onrechtvaardig is ten opzichte van meisjes. Meisjes hebben minder rechten dan jongens. Ze heeft de islam ervaren als een monster waar zij bang voor was. De islam onderdrukte haar. Vrouwen moeten een hoofddoek dragen. Ze worden als dom afgeschilderd en worden uitgehuwelijkt. Door de onderdrukking kreeg eiseres een minderwaardigheidsgevoel. Toen zij heeft op haar vijftiende/zestiende de islam verlaten. Haar negatieve gevoelens gingen weg en zij voelde zich vrij. In de maatschappij moest zij echter doen alsof zij moslima was. In de maatschappij had ze een gevoel van benauwdheid, alsof ze gewurgd werd.
3.1.3Daarnaast zijn de verklaringen niet tegenstrijdig met de verklaringen van haar gezinsleden. Eiseres heeft de afvalligheid aannemelijk gemaakt. Dat eiseres afvallige is van de islam is bekend geworden in het land van herkomst. Eiseres verdient het voordeel van de twijfel.
3.2.1In de gronden van beroep van 3 mei 2021 voert eiseres aan dat verweerder een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of eiseres afstand van de islam wel of niet aannemelijk is. Verder is er volgens eiseres sprake van toegedichte afvalligheid, althans op het moment dat eiseres in Nederland verbleef.
3.2.2Verder voert eiseres aan dat verweerder in haar geval te hoge verwachtingen heeft. Eiseres was immers ten tijde van de aanvraag twintig jaar oud. Weliswaar stelt het voornemen dat met die leeftijd rekening is gehouden. Dit blijkt echter niet uit de eisen die aan haar verklaringen zijn gesteld en de zaken die haar zijn tegengeworpen.
3.2.3Voorts wordt eiseres tegengeworpen dat zij het beginpunt van het proces niet kan aangeven. Nog afgezien van het feit dat verweerder steeds het woord ‘bekering’ bezigt terwijl het hier niet om bekering tot een ander geloof gaat, kan dit criterium ook niet analoog worden toegepast. De werkinstructie geeft immers aan dat een proces van bekering niet in een begin- of eindtijd kan worden genoemd. In dit geval gaat het om een proces van afstand doen. Daarbij geldt de vereiste van begin- of eindtijd nog minder.
3.2.4De stelling van verweerder dat de grond waarop haar afstand doen, te weten het vrouw zijn, onvoldoende is omdat zij zelf niet onrechtvaardigheden heeft meegemaakt is evenmin begrijpelijk. De stelling getuigt van een onrealistisch wereldbeeld, kennelijk ingegeven door de wens om het asielrelaas van eiseres als niet geloofwaardig te bestempelen.
3.2.5Voor het overige stelt eiseres zich op het standpunt dat andere tegenwerpingen te ver gaan nu het hier niet gaat om een bekering. Bovendien gaat het om een jonge vrouw die nog niet aan de maatschappij deelnamen en zelfs in een beschermde omgeving opgroeide. Deze omstandigheden die deel uitmaken van haar referentiekader en haar persoon, hetgeen conform de werkinstructie in acht dienen te worden genomen, zijn niet voldoende bij de beoordeling van het relaas betrokken. Evenmin is in acht genomen de norm in de werkinstructie 2014/10, over de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas. Hoofd- en bijzaken zijn niet dan wel onvoldoende gescheiden en er is te veel vanuit een subjectieve invulling is geredeneerd.
3.3.1In de gronden van beroep van 17 september 2022 voert eiseres aan dat de brief van 12 juli 2022 niet als een aanvullend besluit kan worden gezien maar een nadere motivering op het bestreden besluit.
3.3.2Verder voert eiseres aan dat verweerder alle verklaringen in samenhang had moeten bezien en opnieuw of nader had moeten motiveren waarom de door eiseres bij het aanvullende gehoor gegeven toelichting niet kan afdoen aan de eerdere conclusie van verweerder dat de afwending van de islam niet geloofwaardig is.
3.3.3Eiseres voert verder aan dat verweerder niet heeft getoetst aan welke risico’s eiseres ingeval van terugkeer bloot wordt gesteld wanneer zij naar Iran terug zal keren, gelet op het feit dat zij enige tijd in het buitenland heeft verbleven zonder geldige verblijfsstatus terwijl de Iraanse autoriteiten bekend zijn met het feit dat Iraniërs in het buitenland asiel aanvragen en in het bijzonder zich beroepen op bekering. Eiseres verwijst in dit verband naar het Algemeen ambtsbericht Iran en de eerder genoemde uitspraken van de ABRvS van 19 januari 2022, en voert aan dat verweerder de zaak van eiseres niet heeft getoetst in het licht van de mensenrechtensituatie in Iran, nog los van de vraag of de afvalligheid wel of niet geloofwaardig is.
3.3.4Eiseres voert verder aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiseres in Nederland verrichtte activiteiten niet op uiting van haar afvalligheid kunnen duiden.
Het oordeel van de rechtbank
De brief van 12 juli 2022