ECLI:NL:RBDHA:2023:7683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
NL20.22103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiseres op basis van afvalligheid van de islam

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, die van Iraanse nationaliteit is, heeft aangevoerd dat zij zich heeft afgekeerd van de islam en dat zij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Iran. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar afvalligheid gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van de eiseres over haar afvalligheid algemeen van aard zijn en weinig diepgang bevatten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de eiseres geen risico loopt op schendingen van haar mensenrechten bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.22103

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.D. Alberda).

ProcesverloopBij besluit van 23 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 22 januari 2021, 18 maart 2021 en 3 mei 2021 heeft eiseres de gronden van het beroep ingediend
Verweerder heeft 2 maart 2021 en 20 september 2021 verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. N. Mikolajczyk. De rechtbank heeft na de behandeling ter zitting het onderzoek gesloten.
Op 19 januari 2022 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) uitspraken gedaan (ECLI:NL:RVS:2022:93 en ECLI:NL:RVS:2022:94). Naar aanleiding hiervan is het onderzoek ter zitting heropend.
Bij brief van 12 juli 2022 heeft verweerder een aanvullende motivering van het besluit aan eiseres en de rechtbank doen toekomen.
Eiseres heeft op 17 september 2022 aanvullende gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft op 21 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 12 december 2022 op het verweerschrift gereageerd.

Overwegingen

1.1
Eiseres stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]
Besluitvorming
Aanvraag
1.2
Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij is geboren als sjiiet maar dat ze nooit echt gelovig is geweest en dat zij vijf of zes jaar geleden afkeer heeft gekregen tegen de islam. Daarnaast heeft eiseres verklaard dat ze geen religie aanhangt, maar wel in een god gelooft. Na haar aankomst in Nederland zou eiseres op de hoogte zijn geraakt dat de broer van haar vader anti-islamitisch materiaal op de tablet van haar moeder heeft gevonden. Ten gevolge hiervan zou de familie worden gezocht door de veiligheidsdiensten in Iran.
1.3
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Nationaliteit, identiteit en herkomst
- Afvallig van de islam.
Voornemen
1.4.1
Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig geacht, maar het tweede element niet. Verweerder stelt voorop dat van eiseres als afvallige verwacht wordt dat zij aannemelijk maakt dat er sprake is van een diepgewortelde innerlijke overtuiging ten aanzien van het afkeren van haar oude religie. Verwacht wordt dat zij overtuigende verklaringen kan afleggen ten aanzien van de motieven voor en het proces van bekering. Gelet op het referentiekader van eiseres stelt verweerder, onder meer, dat eiseres weliswaar stelt nooit echt religieus te zijn geweest, maar dat nu eiseres is opgegroeid in een samenleving waar religie een belangrijk deel van uitmaakt van haar toch enige kennis mag worden verwacht over de motieven voor de afkeer en het proces van afvalligheid. Verweerder heeft in het voornemen, wat deel uitmaakt van het besluit, overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich heeft afgekeerd van de islam. Zo wordt overwogen dat eiseres in het klantformulier en het aanmeldgehoor tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over haar religie.
1.4.2
Eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat haar afvalligheid gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging dan wel een geloofsgroei. Daartoe heeft verweerder aangegeven dat de verklaringen van eiseres over het moment van haar afkering van haar geloof oppervlakkig van aard zijn.
1.4.3
Volgens verweerder zijn de verklaringen van eiseres omtrent haar motieven voor afvalligheid zeer algemeen van aard en bevatten de verklaringen weinig diepgang. Uit de verklaringen van eiseres blijkt de positie van vrouwen in de islam voor haar de reden is geweest om zich af te keren van de islam. Het enkele zien van onrechtvaardigheden is volgens verweerder onvoldoende en te algemeen. Eiseres is weliswaar een vrouw maar zij heeft de onrechtvaardigheden niet op haar als persoon betrokken en ook is niet gebleken dat zij zelf onrechtvaardigheden heeft meegemaakt.
1.4.4
Verder heeft eiseres verklaard dat er volgens haar niets goed is in de islam. Van eiseres had verwacht mogen worden dat zij zou toelichten waarom er voor haar niets goed is in de islam. De verklaringen hierover blijven steken op enkel de positie van vrouwen. Dit is volgens verweerder onvoldoende en te algemeen. Bovendien wordt gewezen op de absolutie van haar verklaringen, dat er niks goed is aan de religie, zonder enige nuancering door bijvoorbeeld te wijzen op de positieve kanten die mensen wel zien binnen haar voormalig religie. Dat maakt volgens verweerder dan niet kan worden gesproken van authentieke verklaringen ten aanzien van de motieven om van de islam af te stappen.
1.4.5
Verder zijn de verklaringen van eiseres over haar twijfels en gevoelens tijdens het proces ongerijmd met haar eerdere verklaring dat zij nooit praktiserend is geweest in haar religie.
1.4.6
Ook zijn de verklaringen van eiseres over met wie ze haar afkeer tegen de islam dan wel haar twijfels over de islam heeft besproken, wisselend en tegenstrijdig. Eiseres verklaart dat zij haar twijfels over de islam enkel heeft besproken met vriendinnen en niet met familieleden. Later verklaart eiseres dat ze haar afvalligheid wel degelijk heeft besproken met haar ouders, broer en zus, maar dat zij dit pas in Nederland met hen besproken zou hebben. Dit wekt eens te meer bevreemding nu haar moeder heeft verklaard dat zij hier heel veel over sprak met haar kinderen. Bovendien acht verweerder het onlogisch dat eiseres haar twijfel met haar vriendinnen heeft besproken, die wel religieus zijn en waardoor zij een mogelijk risico liep dat ze thuis niet zou lopen.
1.4.7
Voorts wekt het volgens verweerder bevreemding dat eiseres heeft verklaard dat zij niet weet of haar vader nog religieus is of niet. Terwijl ze ook heeft verklaard dat ze wist dat haar ouders net zo over de islam denken en dat zij eveneens afstand van de islam hebben genomen. Dit wekt eens te meer bevreemding nu eiseres heeft verklaard dat ze is opgegroeid in een gezin waarbij de islam nagenoeg niet gepraktiseerd werd, maar dat zij met twijfels over haar religie geen toenadering zocht bij haar gezinsleden om dit te bespreken. Daarbij wordt eveneens opmerkelijk geacht dat zowel de moeder, de zus
en de broer van eiseres zich alle drie hebben afgekeerd van de islam, zonder daar met elkaar over te praten. Voorts is volgens verweerder onduidelijk gebleven hoe eiseres met de gedachten en gevoelens is omgegaan ten gevolge van het feit dat zij zich had afgekeerd tegen het leidende geloof van de Iraanse samenleving en haar vriendinnen. Tot slot getuigen de verklaringen van eiseres over wat het met haar deed dat zij afvallig was en over haar toekomstbeeld van weinig diepgang.
1.4.8
Omdat de afvalligheid niet aannemelijk is geacht heeft verweerder niet verder getoetst aan het incident met de autoriteiten in Iran.
Bestreden besluit
1.5
In het bestreden besluit gaat verweerder in op dat wat eiseres in de zienswijze naar voren heeft gebracht. De enkele en niet onderbouwde stelling van eiseres dat zij wel uitgebreid, coherent, gedetailleerd en niet tegenstrijdig heeft verklaard, is volgens verweerder niet afdoende om tot een andere conclusie te komen dan in het voornemen.
1.6
Eiseres heeft beroep ingediend tegen het besluit van verweerder. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021.
Aanvullende motivering
1.7.1
In de brief van 12 juli 2022 gaat verweerder in op de stelling van eiseres in de correcties en aanvullingen dat een nieuw voornemen uitgebracht dient te worden. Verweerder volgt dat niet aangezien het besluit zoals dit er ligt grotendeels al voldoet aan dat wat in de nieuwe werkinstructie is opgenomen omtrent het beslissen in zaken waar het gaat om afvalligheid. Volgens verweerder is het toetsingskader van de afvallige van toepassing zoals neergelegd in de nieuwe werkinstructie. De afvalligheid moet op vergelijkbare wijze als een bekering worden beoordeeld middels de drie elementen ‘proces’, ‘kennis’ en ‘activiteiten’.
1.7.2
Verweerder heeft in de brief van 12 juli 2022 voor wat betreft het proces gemotiveerd aangegeven dat het aanvullend gehoor, noch de daarop ingediende aanvullingen en correcties aanleiding geven om ten aanzien van dit onderdeel tot een ander standpunt te komen dan zoals reeds verwoord in het voornemen en de beschikking. Eiseres heeft in het aanvullend gehoor en de correcties en aanvullingen verklaard over slechte ervaringen tijdens haar jongere jaren die ervoor gezorgd hebben dat zij op oudere leeftijd afstand heeft genomen van de islam. Ook heeft eiseres verklaard over het incident ten aanzien van het gebrekkig voordragen uit de koran en over een incident waarbij eisers haar hoofddoek niet goed vastgezet had. Volgens verweerder is hier al op ingegaan in de eerdere besluitvorming en heeft eiseres hiermee nog steeds geen diepgang gegeven en blijft zij steken in algemeenheden. Ten aanzien van de door eiseres genoemde voorbeelden waarbij de positie van vrouwen in de islam centraal staan heeft verweerder gewezen op het voornemen waar is gemotiveerd dat het enkel zien van onrechtvaardigheden nog niet maakt dat eiseres inzichtelijk heeft gemaakt dat zij vervolgens daadwerkelijk zich om deze reden heeft afgekeerd van de islam. Verweerder wijst ook op wisselende verklaringen van eiseres inzake het praktiseren van de islam.
1.7.3
Ook voor wat betreft de kennis heeft verweerder verwezen naar de eerdere besluitvorming. Verder heeft verweerder (onder meer) aangegeven dat eiseres ook in het aanvullende gehoor van 16 mei 2022 in algemene termen heeft geantwoord en heeft verwezen naar voorbeelden die zij al eerder naar voren heeft gebracht. Het aanvullend gehoor biedt geen reden anders te concluderen ten aanzien van dit punt nu ook tijdens dit gehoor haar verklaringen inconsistent en niet logisch zijn.
1.7.4
Voor wat betreft de activiteiten heeft verweerder aangegeven dat eiseres met betrekking tot het praktiseren en het deelnemen aan geloofsactiviteiten en tradities inconsistent verklaard, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de afvalligheid
van eiseres. Tegenover haar familie van vaderszijde in Iran heeft eiseres zich niet negatief uitgelaten over de islam. Eiseres heeft aangegeven dat de familie van haar vader erg religieus is, maar dat zij nooit problemen heeft ondervonden van de zijde van haar ooms van vaderskant. Met betrekking tot de gesprekken die zij zegt in Iran te hebben gevoerd met haar vriendinnen en met wie zij haar twijfels over de islam zou hebben besproken, heeft verweerder gewezen op het voornemen, waar gemotiveerd is beargumenteerd dat deze verklaringen bevreemding wekken en niet logisch zijn. Op de vraag of eiseres haar afvalligheid eerder in Iran heeft geuit, heeft eiseres geantwoord: ‘
Het was meer dat ik het er niet mee eens was. Het was een gevoel van niet fijn vinden en er niet mee eens zijn’. Op grond van het bovenstaande heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres haar gestelde afvalligheid in Iran niet in het openbaar heeft geuit.
1.7.5
Verder heeft verweerder gemotiveerd aangegeven dat eiseres de door haar gestelde kritische uitlatingen over de islam richting vrienden en via de applicaties Telegram en
WhatsApp in Nederland niet aannemelijk heeft gemaakt. Het is evenmin geloofwaardig dat
zij zich in de toekomst openlijk kritisch over de islam zal uiten.
1.7.6
Tot slot heeft verweerder in de brief van 12 juli 2022 gemotiveerd aangegeven dat niet geloofwaardig is dat eiseres vanwege een toegedichte afvalligheid heeft te vrezen voor vervolging.
1.7.7
In het verweerschrift van 21 oktober 2022 is verweerder ingegaan op dat wat eiseres in de gronden van beroep heeft aangevoerd. Verweerder heeft wel gekeken naar de risico’s die eiseres mogelijk zou lopen bij terugkeer. Verder wijst verweerder op het Algemeen Ambtsbericht Iran van februari 2021 waaruit volgt dat Iraniërs die een aantal jaren buiten Iran hebben verbleven en voor het eerst sinds lange tijd terugkeren naar Iran door de grenspolitie en/of de inlichtingendienst worden ondervraagd, maar dat betekent volgens verweerder niet zonder meer dat zij bij terugkeer een daadwerkelijk risico loopt op een onmenselijke behandeling.
Anders dan eiseres stelt, meent verweerder voldoende gemotiveerd te hebben waarom niet aannemelijk is dat eiseres zich zal uiten over haar gestelde afvalligheid in Iran. Nu zij zich hieromtrent niet heeft geuit in Iran en evenmin in Nederland, is het ook niet geloofwaardig dat zij zich in de toekomst openlijk kritisch over de islam zal uiten. Nu dit niet aan de orde is, is er geen sprake van dat eiseres in haar persoonlijke levenssfeer en (religieuze) identiteit
geraakt wordt door zich te conformeren aan de gebruiken en handelingen die in het land van herkomst van haar verlangd worden. Het is immers niet geloofwaardig bevonden dat eventuele uitingen van afvalligheid een essentieel onderdeel van het leven van eiseres zijn, waardoor er op grond hiervan geen problemen bij terugkeer aan de orde zijn.
Het standpunt van eiseres
2.1
Eiseres wijst in de gronden van beroep van 22 januari 2021 eerst op de zienswijze.
3.1.1
Eiseres voert verder aan (gronden van beroep van22 januari 2021 en 18 maart 2021) dat zij gedetailleerde en coherente verklaringen heeft afgelegd. Ook zijn haar verklaringen niet innerlijk tegenstrijdig en niet tegenstrijdig met de verklaringen van haar gezinsleden.
3.1.2
Verder voert eiseres aan dat zij vanaf haar negende als meisje moest voldoen aan de verplichtingen van de islam. Zij heeft ervaren dat de islam onrechtvaardig is ten opzichte van meisjes. Meisjes hebben minder rechten dan jongens. Ze heeft de islam ervaren als een monster waar zij bang voor was. De islam onderdrukte haar. Vrouwen moeten een hoofddoek dragen. Ze worden als dom afgeschilderd en worden uitgehuwelijkt. Door de onderdrukking kreeg eiseres een minderwaardigheidsgevoel. Toen zij heeft op haar vijftiende/zestiende de islam verlaten. Haar negatieve gevoelens gingen weg en zij voelde zich vrij. In de maatschappij moest zij echter doen alsof zij moslima was. In de maatschappij had ze een gevoel van benauwdheid, alsof ze gewurgd werd.
3.1.3
Daarnaast zijn de verklaringen niet tegenstrijdig met de verklaringen van haar gezinsleden. Eiseres heeft de afvalligheid aannemelijk gemaakt. Dat eiseres afvallige is van de islam is bekend geworden in het land van herkomst. Eiseres verdient het voordeel van de twijfel.
3.2.1
In de gronden van beroep van 3 mei 2021 voert eiseres aan dat verweerder een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of eiseres afstand van de islam wel of niet aannemelijk is. Verder is er volgens eiseres sprake van toegedichte afvalligheid, althans op het moment dat eiseres in Nederland verbleef.
3.2.2
Verder voert eiseres aan dat verweerder in haar geval te hoge verwachtingen heeft. Eiseres was immers ten tijde van de aanvraag twintig jaar oud. Weliswaar stelt het voornemen dat met die leeftijd rekening is gehouden. Dit blijkt echter niet uit de eisen die aan haar verklaringen zijn gesteld en de zaken die haar zijn tegengeworpen.
3.2.3
Voorts wordt eiseres tegengeworpen dat zij het beginpunt van het proces niet kan aangeven. Nog afgezien van het feit dat verweerder steeds het woord ‘bekering’ bezigt terwijl het hier niet om bekering tot een ander geloof gaat, kan dit criterium ook niet analoog worden toegepast. De werkinstructie geeft immers aan dat een proces van bekering niet in een begin- of eindtijd kan worden genoemd. In dit geval gaat het om een proces van afstand doen. Daarbij geldt de vereiste van begin- of eindtijd nog minder.
3.2.4
De stelling van verweerder dat de grond waarop haar afstand doen, te weten het vrouw zijn, onvoldoende is omdat zij zelf niet onrechtvaardigheden heeft meegemaakt is evenmin begrijpelijk. De stelling getuigt van een onrealistisch wereldbeeld, kennelijk ingegeven door de wens om het asielrelaas van eiseres als niet geloofwaardig te bestempelen.
3.2.5
Voor het overige stelt eiseres zich op het standpunt dat andere tegenwerpingen te ver gaan nu het hier niet gaat om een bekering. Bovendien gaat het om een jonge vrouw die nog niet aan de maatschappij deelnamen en zelfs in een beschermde omgeving opgroeide. Deze omstandigheden die deel uitmaken van haar referentiekader en haar persoon, hetgeen conform de werkinstructie in acht dienen te worden genomen, zijn niet voldoende bij de beoordeling van het relaas betrokken. Evenmin is in acht genomen de norm in de werkinstructie 2014/10, over de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas. Hoofd- en bijzaken zijn niet dan wel onvoldoende gescheiden en er is te veel vanuit een subjectieve invulling is geredeneerd.
3.3.1
In de gronden van beroep van 17 september 2022 voert eiseres aan dat de brief van 12 juli 2022 niet als een aanvullend besluit kan worden gezien maar een nadere motivering op het bestreden besluit.
3.3.2
Verder voert eiseres aan dat verweerder alle verklaringen in samenhang had moeten bezien en opnieuw of nader had moeten motiveren waarom de door eiseres bij het aanvullende gehoor gegeven toelichting niet kan afdoen aan de eerdere conclusie van verweerder dat de afwending van de islam niet geloofwaardig is.
3.3.3
Eiseres voert verder aan dat verweerder niet heeft getoetst aan welke risico’s eiseres ingeval van terugkeer bloot wordt gesteld wanneer zij naar Iran terug zal keren, gelet op het feit dat zij enige tijd in het buitenland heeft verbleven zonder geldige verblijfsstatus terwijl de Iraanse autoriteiten bekend zijn met het feit dat Iraniërs in het buitenland asiel aanvragen en in het bijzonder zich beroepen op bekering. Eiseres verwijst in dit verband naar het Algemeen ambtsbericht Iran en de eerder genoemde uitspraken van de ABRvS van 19 januari 2022, en voert aan dat verweerder de zaak van eiseres niet heeft getoetst in het licht van de mensenrechtensituatie in Iran, nog los van de vraag of de afvalligheid wel of niet geloofwaardig is.
3.3.4
Eiseres voert verder aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiseres in Nederland verrichtte activiteiten niet op uiting van haar afvalligheid kunnen duiden.
Het oordeel van de rechtbank
De brief van 12 juli 2022
4.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat het aanvullend besluit van 12 juli 2022 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven heeft geroepen, in die zin dat dit geen verandering in de rechtspositie van eiseres heeft gebracht. Verweerder heeft immers volhard in de afwijzing van de asielaanvraag onder aanvulling van de motivering. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit aanvullend besluit niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, maar moet worden beschouwd als aanvullende motivering van het bestreden besluit.
4.2
De rechtbank stelt verder vast dat nu ook verweerder het noodzakelijk achtte het bestreden besluit van een aanvullende motivering te voorzien, daarin ligt besloten dat de motivering in het bestreden besluit ontoereikend was reeds gelet op de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022 en WI 2022/3. Dit heeft de gemachtigde van verweerder ook erkend. Gelet hierop kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
4.3
Het beroep tegen het bestreden besluit is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank beoordeelt hierna of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, waarbij de aanvullende motivering wordt meegenomen, in stand kunnen blijven. Bij de beoordeling of de rechtgevolgen van een vernietigd besluit in stand moeten worden gelaten dient te worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden die zich op het moment van uitspraak voordoen en van het dan geldende recht. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt
Zienswijze
5.1
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het verzoek van eiseres om de ingebrachte zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, zonder daarbij aan te geven in hoeverre verweerders reactie daarop in het bestreden besluit tekortschiet, niet kan worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. De enkele verwijzing naar de zienswijze kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
De geloofwaardigheid van de afvalligheid
5.2
Uit eerder genoemde uitspraken van de ABRvS van 19 januari 2022 volgt dat de ABRvS strengere eisen stelt aan besluiten van de staatssecretaris op asielaanvragen van vreemdelingen die aanvoeren dat zij afvallig of atheïstisch zijn. De ABRvS is van oordeel dat de staatssecretaris geen duidelijke vaste werkwijze heeft waarmee hij onderzoekt en beoordeelt of een vreemdeling afvallig is. Het is dus aan de staatssecretaris om zo’n werkwijze op te stellen. De staatssecretaris maakt onvoldoende onderscheid tussen asielaanvragen van afvalligen en die van atheïsten. Dit onderscheid is nodig, omdat het twee verschillende soorten overtuigingen zijn die daardoor niet op precies dezelfde manier kunnen worden onderzocht en beoordeeld. Als de staatssecretaris het geloofwaardig vindt dat een vreemdeling afvallig of atheïstisch is, moet hij vervolgens onderzoeken of een vreemdeling hierdoor een risico loopt bij terugkeer. Uit de uitspraken blijkt dat dit onderzoek onvoldoende is voor afvalligen en atheïsten die terugkeren naar Iran. De staatssecretaris zal hiernaar dus nader onderzoek moeten doen.
5.3
Naar aanleiding van voornoemde uitspraak is een nieuwe werkinstructie verschenen met daarin een verduidelijking van het toetsingskader. Dit is werkinstructie 2022/3 en is met ingang van 15 februari 2022 in werking getreden. Verweerder heeft eiseres aanvullend gehoord en het bestreden besluit van een aanvullende motivering voorzien.
5.4
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het toetsingskader van de afvallige van toepassing is zoals neergelegd in paragraaf 5 in de nieuwe werkinstructie 2022/3. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder aan de hand van de in die werkinstructie genoemde elementen heeft beoordeeld in hoeverre de afvalligheid van eiseres geloofwaardig is. Verweerder heeft in dit verband aangegeven dat de beoordeling in het bestreden besluit van 23 december 2020 grotendeels al voldoet aan dat wat in de nieuwe werkinstructie is opgenomen omtrent het beslissen in zaken waar het gaat om afvalligheid. Zo heeft verweerder voor wat betreft het proces overwogen dat dit element uitvoerig is beargumenteerd in het voornemen en het bestreden besluit. Ook voor wat betreft de kennis heeft verweerder verwezen naar de eerdere besluitvorming. Ten aanzien van de elementen activiteiten, uiting en toegedichte afvalligheid heeft verweerder een nadere motivering gegeven.
a)
Proces en motieven
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich heeft afgekeerd van de islam. Zo heeft verweerder (in het voornemen) eiseres kunnen tegenwerpen dat haar afvalligheid niet is gebaseerd op een diepgewortelde innerlijke overtuiging dan wel een geloofsgroei en dat haar verklaringen over het moment van haar afkering oppervlakkig van aard zijn. Zo heeft verweerder eiseres gevraagd wanneer het proces is begonnen en heeft verweerder de verklaring van eiseres dat het is begonnen na een gebeurtenis op school opvallend kunnen vinden omdat eiseres later heeft verklaard dat ze niet weet wanneer haar proces is begonnen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres blijft steken op een vage tijdsaanduiding vanaf de periode op school. Het betoog van eiseres dat verweerder haar ten onrechte heeft tegengeworpen dat zij het beginpunt van het proces niet kan aangeven, treft geen doel, nu verweerder niet van eiseres heeft verwacht dat zij exact kan aangeven wanneer haar twijfel zijn begonnen. Bovendien heeft verweerder mogen verwachten dat eiseres ongeveer kan duiden wanneer het proces is begonnen nu zij zelf heeft verklaard dat het proces van twijfel is begonnen na een gebeurtenis op school en aldus zelf het beginpunt van twijfel koppelt aan een concreet moment.
6.2
Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres omtrent haar motieven voor afvalligheid zeer algemeen van aard zijn en weinig diepgang bevatten. Uit de verklaringen van eiseres blijkt de positie van vrouwen in de islam voor haar de reden is geweest om zich af te keren van de islam. Het enkele zijn van vrouw heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden, omdat dit een algemeen motief is en eiseres dit niet op haar persoon betrokken heeft. Daarbij heeft verweerder, anders dan eiseres stelt, van belang mogen achten dat verder niet is gebleken dat eiseres zelf daadwerkelijk onrechtvaardigheden heeft meegemaakt. Omdat eiseres de positie van vrouwen niet op zichzelf heeft betrokken en ook niet is gebleken dat eiseres zelf onrechtvaardigheden heeft meegemaakt, heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat niet zondermeer gevolgd kan worden dat het enkel zien van onrechtvaardigheden er toe leidt dat eiseres zich heeft afgekeerd van de islam. Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres geen authentieke verklaringen heeft afgelegd over haar motieven zich af te keren van de islam. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres onvoldoende kan toelichten waarom er voor haar niets goed is in de islam en dat haar verklaringen hierover blijven steken op enkel de positie van vrouwen en dat zij geen enkele nuancering aanbrengt in haar standpunt.
6.3
De betogen van eiseres zoals weergeven onder 3.2 maken het voorgaande niet anders en bieden de rechtbank geen aanknopingspunt voor een ander oordeel. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet heeft toegelicht hoe en waarom deze ervaringen haar tot twijfelen hebben gebracht. In zoverre volgt de rechtbank verweerder in het standpunt dat de verklaringen van eiseres algemeen van aard blijven.
6.4
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat verweerder in haar geval te hoge verwachtingen heeft gehad nu zij ten tijde van de aanvraag nog maar twintig jaar oud was. Verweerder heeft immers een referentiekader geschetst waarmee verweerder bij de beoordeling van het asielrelaas van eiseres rekening heeft gehouden. De enkele stelling van eiseres dat uit de eisen die aan haar verklaringen zijn gesteld en de zaken die haar zijn tegengeworpen niet blijkt dat daarmee geen rekening is gehouden, zonder daarbij concreet aan te geven waaruit blijkt dat de eisen te hoog zijn, biedt de rechtbank geen aanknopingspunt voor een ander oordeel. Het betoog van eiseres treft geen doel.
6.5
Met verweerder is de rechtbank voorts van oordeel dat de stelling van eiseres dat de overige tegenwerpingen te ver gaan, omdat het hier niet zou gaan om een bekering, niet kan worden gevolgd, omdat eiseres deze stelling niet heeft onderbouwd.
6.6
Tot slot ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder de norm in werkinstructie 2022/3 over de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet in acht heeft genomen. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres haar standpunt dat verweerder de werkinstructie niet in acht heeft genomen, niet heeft onderbouwd.
6.7
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich met de brief van 12 juli 2022 niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het aanvullend gehoor, noch de daarop ingediende aanvullingen en correcties aanleiding geven om ten aanzien van het onderdeel ‘proces en motieven’ tot een ander standpunt te komen dan zoals reeds verwoord in het voornemen en de beschikking. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt zoals weergegeven onder rechtsoverweging 1.7.2.
b)
kennis
7.1
Ook voor wat betreft de nieuwe kennis van het oude geloof heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres over met wie ze haar afkeer tegen de islam dan wel haar twijfels over de islam heeft besproken, wisselend en tegenstrijdig zijn.
7.2
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in de brief van 12 juli 2022 niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het aanvullend gehoor geen reden biedt anders te concluderen ten aanzien van dit punt nu ook tijdens dit gehoor haar verklaringen inconsistent en niet logisch zijn. Zo heeft verweerder kunnen stellen dat de reden waarom eiseres niet aan haar ouders heeft verteld dat zij afstand had genomen van de islam, maar wel aan vriendinnen, niet logisch is, nu binnen het gezin het geloof niet gepraktiseerd werd terwijl tegelijkertijd eiseres door aan haar religieuze vriendinnen over haar twijfels te spreken risico’s liep die zij thuis niet liep. De stelling van eiseres in de gronden van beroep van 17 september 2022 dat het standpunt van verweerder onbegrijpelijk is, omdat het is algemeen bekend is dat jongeren vrijwel nooit hun ouders vertellen over hun gedachten en bezigheden, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het antwoord van eiseres opmerkelijk is mede gezien de sociale context in Iran. Ook heeft eiseres wisselend verklaard op de vraag of zij met haar gezinsleden sprak over haar twijfels en afwending.
c)
Activiteiten en uiting
8.1
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door haar in Nederland verrichtte activiteiten niet op uiting van haar afvalligheid kunnen duiden is de rechtbank van oordeel dat deze enkele stelling geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld zoals weergegeven in overweging 1.7.4, 1.7.5 en 1.7.7 namelijk dat eiseres zich in Iran nooit in het openbaar geuit heeft en dat niet geloofwaardig is dat eiseres zich als afvallige in de toekomst zal uiten. Daarnaast heeft eiser haar stelling dat zij zich in Nederland zou hebben geuit op geen enkele wijze onderbouwd.
8.2
Ook het betoog van eiseres dat verweerder alle verklaringen in samenhang had moeten bezien en opnieuw of nader had moeten motiveren waarom de door eiseres bij het aanvullende gehoor gegeven toelichting niet zal afdoen aan de eerdere conclusie van verweerder dat de afwending van de islam niet geloofwaardig is, treft gelet op het voorgaande geen doel.
Toegedichte afvalligheid
9.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet geloofwaardig is dat eiseres vanwege een toegedichte afvalligheid heeft te vrezen voor vervolging. Zo heeft verweerder, conform de nieuwe werkinstructie, onder meer aangegeven dat niet geloofwaardig is dat sprake is van een verandering in de manier waarop eiseres uiting geeft aan haar religie, dat zij haar gestelde afvalligheid in Iran niet heeft geuit en haar omgeving niet op de hoogte was van haar gestelde afvalligheid. Verweerder heeft van belang kunnen achten dat eiseres haar gestelde afvalligheid in Iran niet in het openbaar heeft geuit en dat haar omgeving niet op de hoogte was van haar gestelde afvalligheid. De stelling van eiseres dat zij actief is op diverse groepen op social media, en dat nu al haar vrienden en kennissen van haar afvalligheid weten, heeft verweerder terecht niet geloofwaardig bevonden. Ook heeft verweerder in dit verband van belang kunnen achten dat het incident met de tablet niet geloofwaardig is bevonden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn om aan te nemen dat eiseres vanwege toegedichte afvalligheid te vrezen heeft voor vervolging.
9.2
De rechtbank concludeert dat verweerder reeds op grond van bovengenoemde overwegingen de afwending van de islam en de daaruit voortvloeiende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Deze overwegingen betreffen de kern van het asielrelaas en kunnen de afwijzing van de aanvraag zelfstandig dragen. De overige door eiseres ingebrachte gronden die zien op de door verweerder geconstateerde tegenstrijdige verklaringen behoeven daarom geen bespreking meer.
Vrees bij terugkeer
10.1
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres geen risico loopt op schendingen als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De enkele stelling van eiseres in de gronden van beroep van 10 december 2022 dat het door verweerder genoemde ambtsbericht het risico dat eiseres loopt juist onderbouwt, is onvoldoende voor een ander oordeel.
Conclusie
11.1
In al het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Met de in de aanvullende brief van 12 juli 2022 neergelegde motivering heeft verweerder alsnog conform de WI 2022/3 voldoende gemotiveerd waarom de (toegedichte) afvalligheid van eiseres ongeloofwaardig is.
11.2
Omdat het beroep gegrond is bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank begroot die kosten aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 2.092,50 aan kosten voor een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank houdt rekening met 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 5 oktober 2021 en 0,5 punt voor de nadere zitting op 21 december 2022 anders dan door tussenuitspraak door de gemachtigde van eiseres, en een wegingsfactor van 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder om de proceskosten van eiseres te vergoeden tot een bedrag van € 2.09,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De uitspraak is gedaan op 30 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.