ECLI:NL:RBDHA:2023:7681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
NL20.22099
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse vrouw op basis van geloofsafval en de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar verklaringen

Op 30 mei 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Iraanse vrouw die een asielaanvraag had ingediend op basis van haar afvalligheid van de islam. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag terecht had afgewezen. De vrouw, geboren als sjiitische moslim, had verklaard dat zij op een gegeven moment was gestopt met het praktiseren van haar religie, wat leidde tot haar asielaanvraag. De rechtbank stelde vast dat de vrouw niet voldoende had aangetoond hoe haar twijfels aan de islam waren ontstaan en hoe deze twijfels hadden geleid tot haar afvalligheid. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de vrouw over haar afvalligheid vaag en inconsistent waren, en dat zij niet in staat was geweest om concrete details te geven over haar proces van afwending van de islam. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de vrouw geen risico liep op vervolging bij terugkeer naar Iran, en dat de afwijzing van de asielaanvraag op basis van de geloofwaardigheid van haar verklaringen niet kon worden gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar besloot dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vrouw tot een bedrag van € 2.092,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.22099

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.D. Alberda).

ProcesverloopBij besluit van 23 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 22 januari 2021, 18 maart 2021 en 3 mei 2021 heeft eiseres de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft op 2 maart 2021 en 20 september 2021 verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. N. Mikolajczyk.. De rechtbank heeft na de behandeling ter zitting het onderzoek gesloten.
Op 19 januari 2022 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) uitspraken gedaan (ECLI:NL:RVS:2022:93 en ECLI:NL:RVS:2022:94). Naar aanleiding hiervan is het onderzoek ter zitting heropend.
Bij brief van 12 juli 2022 heeft verweerder een aanvullende motivering van het besluit aan eiseres en de rechtbank doen toekomen.
Eiseres heeft op 16 september 2022 aanvullende gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft op 21 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 10 december 2022 op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft op 21 december 2022 opnieuw plaatsgevonden. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]
Besluitvorming
Aanvraag
1.2
Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij is geboren als sjiitische moslim en dat zij tot haar veertigste haar religie praktiseerde. Op een gegeven moment is eiseres gestopt met het praktiseren van haar religie, wat voor haar als een opluchting voelde. Eiseres heeft verklaard dat zij samen met haar kinderen boeken las over de tegenstrijdigheden in de Koran en dat zij daarover onderling spraken. Eén van deze boeken stond nog op de tablet die eiseres vlak voor haar vertrek aan haar achtergebleven echtgenoot heeft gegeven. De zwager van eiseres is er op een gegeven moment achter gekomen dat dit boek op de tablet van eiseres stond. Hierop heeft de zwager van eiseres de echtgenoot van eiseres gedwongen om zich te melden bij de inlichtingendienst om daar zijn verhaal te doen over waar eiseres en haar kinderen mee bezig waren.
1.3
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Nationaliteit, identiteit en herkomst;
- Afwending van de islam en de daaruit voortvloeiende problemen.
Voornemen
1.4.1
Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig geacht, maar het tweede element niet. Daartoe heeft verweerder in het voornemen, wat deel uitmaakt van het besluit, overwogen dat van eiseres, gelet op de Werkinstructie 2019/18 Bekeerlingen en haar referentiekader, mag worden verwacht dat zij ten aanzien van de afkering inzichtelijk kan maken hoe zij tot de diepe innerlijke overtuiging is gekomen dat het islamitische geloof niet langer bij haar past. Eiseres is er niet in geslaagd om eenduidige verklaringen af te leggen over de aanleiding voor haar twijfels aan de islam.
1.4.2
Daarnaast is eiseres er volgens verweerder niet in geslaagd om inzichtelijk te maken hoe haar twijfels er uiteindelijk toe hebben geleid dat zij afstand deed van haar religie en hoe dit proces is verlopen. Van eiseres mag worden verwacht dat zij concreter kan verklaren over hoe haar twijfels hebben geleid tot een uiteindelijk afkeer. Ook is eiseres blijven steken in vaagheden en is zij er niet in geslaagd om concreet te benoemen wat haar heeft doen besluiten zich op haar veertigste definitief van haar religie af te keren. Ook voor wat betreft de door eiseres gelezen boeken die een centrale rol hebben gespeeld in haar hele proces tot afkering is eiseres blijven steken in vaagheden wanneer zij bevraagd wordt over de inhoud van deze boeken in relatie tot haar eigen afkering.
1.4.3
Verweerder heeft verder aangegeven dat eiseres tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd ten opzichte van de verklaringen van haar kinderen. Ook heeft zij bij de correcties en aanvullingen verklaringen gecorrigeerd zonder daarvoor een deugdelijke verklaring te geven.
1.4.4
Eiseres is er volgens verweerder eveneens niet in geslaagd om geloofwaardige verklaringen af te leggen over het incident waarbij haar zwager haar tablet bij haar echtgenoot heeft gepakt waarop hij een islam-kritisch boek heeft gezien, waarna haar zwager naar de veiligheidsdienst is gestapt om te melden dat eiseres afstand heeft gedaan van haar religie. In dit verband heeft verweerder overwogen dat eiseres ongerijmde en wisselende verklaringen heeft afgelegd.
Bestreden besluit
1.5
In het bestreden besluit is verweerder ingegaan op dat wat eiseres in de zienswijze naar voren heeft gebracht. De enkele en niet onderbouwde stelling van eiseres dat zij wel uitgebreid, coherent, gedetailleerd en niet tegenstrijdig heeft verklaard, is volgens verweerder niet afdoende om tot een andere conclusie te komen dan in het voornemen.
1.6
Eiseres heeft beroep ingediend tegen het besluit van verweerder. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021.
Aanvullende motivering
1.7.1
In de brief van 12 juli 2022 gaat verweerder in op de stelling van eiseres in de correcties en aanvullingen dat een nieuw voornemen uitgebracht dient te worden. Verweerder volgt dat niet aangezien het besluit zoals dit er ligt grotendeels al voldoet aan dat wat in de nieuwe werkinstructie 2022/3 is opgenomen omtrent het beslissen in zaken waar het gaat om afvalligheid. Verweerder heeft getoetst aan de werkinstructie 2022/3. Volgens verweerder is het toetsingskader van de afvallige van toepassing. De afvalligheid moet op vergelijkbare wijze als een bekering worden beoordeeld middels de drie elementen ‘proces’, ‘kennis’ en ‘activiteiten’
1.7.2
Verweerder heeft voor wat betreft het proces overwogen dat dit element uitvoerig is beargumenteerd in het voornemen en de reeds eerder uitgebrachte beschikking. Beargumenteerd is dat eiseres er niet in geslaagd is om inzichtelijk te maken hoe haar twijfels er uiteindelijk toe hebben geleid dat zij afstand deed van haar religie en hoe dit proces is verlopen. Haar verklaringen uit het aanvullend gehoor, noch de daarop ingediende aanvullingen en correcties geven aanleiding om ten aanzien van dit onderdeel tot een ander standpunt te komen. Eiseres vult bij de aanvullingen en correcties aan dat vanaf het moment dat zij ging twijfelen het een continu gevecht was en zij voortdurend angst had om gestraft te worden vanwege haar bedenkingen. Dit is echter een herhaling van zetten nu in de beschikking ook al is ingegaan op haar stelling dat zij uit angst lang niet heeft gedurfd om de islam te verlaten en dat zij dit pas in 2015 kon.
1.7.3
Ook voor wat betreft de kennis heeft verweerder verwezen naar de eerdere besluitvorming.
1.7.4
Voor wat betreft de activiteiten heeft verweerder aangegeven dat eiseres in de gehoren heeft verklaard dat zij zich in Iran nooit in het openbaar geuit heeft. Verder heeft verweerder gewezen op het aanvullend gehoor waar eiseres heeft verklaard dat zij denkt dat God haar als een vrij mens heeft geschapen en verwacht dat zij voor haar mening uitkomt. Eiseres zegt: ‘Ook in Iran leefde ik, maar hoe? Gepaard met angst en net doen alsof ik niet mezelf was? Zo kan ik niet meer doen. Ik probeerde toen alleen te voldoen aan de maatschappij’. Eiseres geeft aan niet meer terug te kunnen naar zo’n leven. Overwogen wordt dat niet geloofwaardig is dat eiseres zich op deze manier in de toekomst zal uiten. Van belang hierbij is dat in het voornemen en de beschikking gemotiveerd is overwogen dat eiseres niet aannemelijk gemaakt heeft dat zij afgekeerd is van haar islamitische geloof. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat zij haar afvalligheid in haar land van herkomst in het verleden en in Nederland heeft geuit, noch heeft zij zich op andere wijze negatief over het geloof geuit.
1.7.5
Tot slot heeft verweerder in de brief van 12 juli 2022 aangegeven dat niet geloofwaardig is dat eiseres vanwege een toegedichte afvalligheid heeft te vrezen voor vervolging.
1.7.6
In het verweerschrift van 21 oktober 2022 is verweerder ingegaan op dat wat eiseres in de gronden van beroep heeft aangevoerd. Verweerder heeft wel gekeken naar de risico’s die eiseres mogelijk zou lopen bij terugkeer. Verder wijst verweerder op het Algemeen Ambtsbericht Iran van februari 2021 waaruit volgt dat Iraniërs die een aantal jaren buiten Iran hebben verbleven en voor het eerst sinds lange tijd terugkeren naar Iran door de grenspolitie en/of de inlichtingendienst worden ondervraagd, maar dat betekent volgens verweerder niet zonder meer dat zij bij terugkeer een daadwerkelijk risico loopt op een onmenselijke behandeling.
Anders dan eiseres stelt, meent verweerder voldoende gemotiveerd te hebben waarom niet aannemelijk is dat eiseres zich zal uiten over haar gestelde afvalligheid in Iran. Nu zij zich hieromtrent niet heeft geuit in Iran en evenmin in Nederland, is het ook niet geloofwaardig dat zij zich in de toekomst openlijk kritisch over de islam zal uiten. Nu dit niet aan de orde is, is er geen sprake van dat eiseres in haar persoonlijke levenssfeer en (religieuze) identiteit
geraakt wordt door zich te conformeren aan de gebruiken en handelingen die in het land van herkomst van haar verlangd worden. Het is immers niet geloofwaardig bevonden dat eventuele uitingen van afvalligheid een essentieel onderdeel van het leven van eiseres zijn, waardoor er op grond hiervan geen problemen bij terugkeer aan de orde zijn.
Het standpunt van eiseres
2.1
Eiseres wijst in de gronden van beroep eerst op de zienswijze.
3.1.1
Eiseres voert in de gronden van beroep van 22 januari 2021 en 18 maart 2021 verder aan dat zij consistent en gedetailleerd heeft verklaard over hoe zij tot de afvalligheid van de islam is gekomen.
3.1.2
Zij heeft eenduidig verklaard over haar motieven en proces van afvalligheid. Zo heeft eiseres verklaard dat zij reeds in haar jeugd heeft geconstateerd dat vrouwen onderdrukt worden. Zo heeft zij meegemaakt dat haar moeder vanwege islamitische regels over het huwelijk niet kon scheiden, is eiseres zelf door haar vader beperkt in haar studiekeuze en werk, moest eiseres trouwen in een extreem religieuze familie en werd zij door haar echtgenoot (aanvankelijk) beperkt in haar doen en laten. Door haar ervaringen begon eiseres steeds meer te twijfelen totdat ze op haar veertigste de knoop heeft doorgehakt. Via sociale media verkreeg eiseres toegang tot boeken die kritisch waren en daarin zag zij haar gevoelens bevestigd. Eiseres stelt dat zij tevens heeft aangegeven wat het afstand doen van de islam bij haar teweeg heeft gebracht. Zij voelt zich bevrijdt, is veranderd en heeft haar kinderen vrij opgevoed.
3.1.3
Daarnaast zijn haar de verklaringen niet tegenstrijdig met de verklaringen van haar kinderen. Eiseres heeft de afvalligheid aannemelijk gemaakt. Dat eiseres afvallig is van de islam is bekend geworden in het land van herkomst. Eiseres verdient het voordeel van de twijfel.
3.2.1
In de gronden van beroep van 3 mei 2021 voert eiseres verder aan dat verweerder zich telkens bedient van de stelling ‘dat zij niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe zij is gekomen tot…’ of ‘hoe het proces is verlopen…’, zonder duidelijk aan te geven wat precies mankeert aan de door eiseres gegeven antwoorden. Verweerder stelt volgens eiseres te hoge eisen. In dat verband heeft eiseres gewezen op het ambtsbericht Iran waaruit blijkt dat burgers zich steeds meer onverschillig gedragen jegens de islamitische verplichtingen en normen. Voorts is eiseres van mening dat het antwoord op de vraag hoe zij op haar veertigste zich van de islam heeft afgewend besloten ligt in haar relaas, indien dit in samenhang wordt beoordeeld. Eiseres heeft immers uiteengezet dat de afwending van de islam een langdurig proces is geweest die met jaren heeft geleid tot het concrete besluit om geheel van de islam afscheid te nemen. Haar kinderen zijn bij dat proces een enorme steun geweest.
3.3.1
In de gronden van beroep van 16 september 2022 voert eiseres aan dat de brief van 12 juli 2022 niet als een aanvullend besluit kan worden gezien maar een nadere motivering op het bestreden besluit waarmee de staatssecretaris heeft aangegeven dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was.
3.3.2
Verder voert eiseres aan dat verweerder alle verklaringen in samenhang had moeten bezien en opnieuw of nader moeten motiveren waarom de door eiseres bij het aanvullende gehoor gegeven toelichting niet zal afdoen aan de eerdere conclusie van de staatssecretaris dat de afwending van de islam niet geloofwaardig is.
3.3.3
Eiseres voert verder aan dat verweerder niet heeft getoetst aan welke risico’s eiseres ingeval van terugkeer bloot wordt gesteld wanneer zij naar Iran terug zal keren, gelet op het feit dat zij enige tijd in het buitenland heeft verbleven zonder geldige verblijfsstatus terwijl de Iraanse autoriteiten bekend zijn met het feit dat Iraniërs in het buitenland asiel aanvragen en in het bijzonder zich beroepen op bekering. Eiseres verwijst in dit verband naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken en de genoemde uitspraken van de ABRvS van 19 januari 2022, en voert aan dat de staatssecretaris de zaak van eiseres niet heeft getoetst in het licht van de mensenrechtensituatie in Iran, nog los van de vraag of de afvalligheid wel of niet geloofwaardig is.
3.3.4
Eiseres voert tot slot aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiseres in Nederland verrichtte activiteiten niet op uiting van haar afvalligheid kunnen duiden.
Het oordeel van de rechtbank
De brief van 12 juli 2022
4.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat het aanvullend besluit van 12 juli 2022 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven heeft geroepen, in die zin dat dit geen verandering in de rechtspositie van eiseres heeft gebracht. Verweerder heeft immers volhard in de afwijzing van de asielaanvraag onder aanvulling van de motivering. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit aanvullend besluit niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, maar moet worden beschouwd als aanvullende motivering van het bestreden besluit.
4.2
De rechtbank stelt verder vast dat nu ook verweerder het noodzakelijk achtte het bestreden besluit van een aanvullende motivering te voorzien, daarin ligt besloten dat de motivering in het bestreden besluit ontoereikend was reeds gelet op de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022 en WI 2022/3. Dit heeft de gemachtigde van verweerder ook erkend. Gelet hierop kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
4.3
Het beroep tegen het bestreden besluit is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank beoordeelt hierna of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, waarbij de aanvullende motivering wordt meegenomen, in stand kunnen blijven. Bij de beoordeling of de rechtgevolgen van een vernietigd besluit in stand moeten worden gelaten dient te worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden die zich op het moment van uitspraak voordoen en van het dan geldende recht. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
Zienswijze
5.1
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het verzoek van eiseres om de ingebrachte zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, zonder daarbij aan te geven in hoeverre verweerders reactie daarop in het bestreden besluit tekortschiet, niet kan worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. De enkele verwijzing naar de zienswijze kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
De geloofwaardigheid van de afvalligheid
5.2
Uit eerder genoemde uitspraken van de ABRvS van 19 januari 2022 volgt dat de ABRvS strengere eisen stelt aan besluiten van de staatssecretaris op asielaanvragen van vreemdelingen die aanvoeren dat zij afvallig of atheïstisch zijn. De ABRvS is van oordeel dat de staatssecretaris geen duidelijke vaste werkwijze heeft waarmee hij onderzoekt en beoordeelt of een vreemdeling afvallig is. Het is dus aan de staatssecretaris om zo’n werkwijze op te stellen. De staatssecretaris maakt onvoldoende onderscheid tussen asielaanvragen van afvalligen en die van atheïsten. Dit onderscheid is nodig, omdat het twee verschillende soorten overtuigingen zijn die daardoor niet op precies dezelfde manier kunnen worden onderzocht en beoordeeld. Als de staatssecretaris het geloofwaardig vindt dat een vreemdeling afvallig of atheïstisch is, moet hij vervolgens onderzoeken of een vreemdeling hierdoor een risico loopt bij terugkeer. Uit de uitspraken blijkt dat dit onderzoek onvoldoende is voor afvalligen en atheïsten die terugkeren naar Iran. De staatssecretaris zal hiernaar dus nader onderzoek moeten doen.
5.3
Naar aanleiding van voornoemde uitspraak is een nieuwe werkinstructie verschenen met daarin een verduidelijking van het toetsingskader. Dit is werkinstructie 2022/3 en is met ingang van 15 februari 2022 in werking getreden. Verweerder heeft eiseres aanvullend gehoord en het bestreden besluit van een aanvullende motivering voorzien.
5.4
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het toetsingskader van de afvallige van toepassing is zoals neergelegd in paragraaf 5 in de nieuwe werkinstructie 2022/3. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder aan de hand van de in die werkinstructie genoemde elementen heeft beoordeeld in hoeverre de afvalligheid van eiseres geloofwaardig is. Verweerder heeft in dit verband aangegeven dat de beoordeling in het bestreden besluit van 23 december 2020 grotendeels al voldoet aan dat wat in de nieuwe werkinstructie is opgenomen omtrent het beslissen in zaken waar het gaat om afvalligheid. Zo heeft verweerder voor wat betreft het proces overwogen dat dit element uitvoerig is beargumenteerd in het voornemen en het bestreden besluit. Ook voor wat betreft de kennis heeft verweerder verwezen naar de eerdere besluitvorming. Ten aanzien van de elementen activiteiten, uiting en toegedichte afvalligheid heeft verweerder een nadere motivering gegeven.
a)
Proces en motieven
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich heeft afgekeerd van de islam. Zo heeft verweerder (in het voornemen) eiseres kunnen tegenwerpen dat zij heeft verklaard dat haar twijfels ontstonden, omdat zij elementen uit de Koran niet logisch en tegenstrijdig vond, maar dat eiseres deze onlogische en tegenstrijdigheden niet nader heeft kunnen duiden en slechts is blijven steken in algemeenheden zoals het benoemen van de ongelijke behandeling tussen mannen en vrouwen en dat een afwending moet worden gestraft. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eisers niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom juist deze elementen zulke twijfels bij haar hebben opgeroepen nu uit de verklaringen van eisers blijkt dat zij als vrouw kon werken, op reis kon met haar familieleden en ook (uiteindelijk) met haar man haar twijfels over de islam heeft besproken. Het betoog van eiseres dat zij in haar jeugd heeft geconstateerd dat vrouwen onderdrukt werden en dat zij dat zelf aan de lijve heeft ondervonden heeft verweerder onvoldoende mogen achten, nu eiseres niet heeft toegelicht hoe en waarom deze ervaringen haar tot twijfelen hebben gebracht. In zoverre volgt de rechtbank verweerder in het standpunt dat de verklaringen van eiseres omtrent haar motieven algemeen van aard blijven.
6.2
Verweerder heeft bij zijn standpunt kunnen betrekken dat eiseres heeft verklaard dat er twijfel ontstond over de islam, omdat zij regelmatig bad maar hier niets voor terug kreeg, maar dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het niet voldoen aan haar verwachtingspatroon van het bidden haar aan het twijfelen heeft gebracht. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen achten dat eiseres heeft verklaard te zijn opgegroeid in een streng religieus gezin en heeft kunnen overwegen dat daarom van eiseres verwacht dat zij meer inzicht kan verschaffen over de twijfels die zij ervoer en hoe zij dit heeft beleeft. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiseres de aanleiding voor haar twijfel aan haar religie niet aannemelijk heeft gemaakt.
6.3
Ook heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiseres er niet in is geslaagd om inzichtelijk te maken hoe haar twijfels er uiteindelijk toe hebben geleid dat zij afstand deed van haar religie en hoe dit proces is verlopen. Zo heeft verweerder (in het voornemen) eiseres kunnen tegenwerpen dat zij weliswaar heeft verklaard dat zij zich heeft verdiept in de geschiedenis van Iran en daar informatie uit kon halen en hieromtrent ook gesprekken voerde met een leraar geschiedenis, maar dat niet naar voren komt hoe zij de antwoorden op haar vragen heeft gevonden en wat er uiteindelijk toe heeft geleid dat zij op haar veertigste heeft besloten om haar geloof niet meer te praktiseren en zich van haar religie afkeerde. Verweerder heeft hierbij van belang kunnen achten dat eiseres heeft verklaard veelvuldig over haar twijfels aan de islam te hebben gesproken met haar kinderen. Verweerder heeft daarom concretere verklaringen van eiseres mogen verwachten over hoe de eerste twijfel tot een daadwerkelijke afkeer hebben geleid. De stelling van eiseres dat sprake is geweest van een langdurig proces (gronden 3 mei 2021) die met de jaren heeft geleid tot het concrete besluit om geheel van de islam afscheid te nemen, heeft verweerder onvoldoende concreet kunnen achten.
6.4
Ten aanzien van het betoog (gronden 3 mei 2021) van eiseres dat verweerder zich telkens bedient van de stelling ‘dat zij niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe zij is gekomen tot…’ of ‘hoe het proces is verlopen…’, zonder duidelijk aan te geven wat precies mankeert aan de door eiseres gegeven antwoorden is de rechtbank van oordeel, voor zover eiseres hiermee betoogt dat verweerder zijn standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd, dat dit betoog niet slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder, gelet op dat wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, voldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres de twijfels, de motieven en proces van afvalligheid niet inzichtelijk heeft gemaakt.
6.5
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in de brief van 12 juli 2022 niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiseres in het aanvullend gehoor, noch de daarop ingediende aanvullingen en correcties aanleiding geven om ten aanzien van dit onderdeel tot een ander standpunt te komen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het betoog in de aanvullingen en correcties dat zij vanaf het moment dat zij ging twijfelen het een continu gevecht was en zij voortdurend angst had om gestraft te worden vanwege haar bedenkingen, slechts een herhaling is van dat wat zij eerder heeft aangegeven namelijk dat zij uit angst lang niet heeft gedurfd om de islam te verlaten en dat zij dit pas in 2015 kon.
b)
kennis
7.1
Ook voor wat betreft de door eiseres gelezen boeken die een centrale rol hebben gespeeld in haar hele proces tot afkering volgt de rechtbank verweerder in het standpunt dat eiseres in vaagheden blijft steken wanneer zij bevraagd wordt over de inhoud van deze boeken in relatie tot haar eigen afkering, nu eiseres onvoldoende duidelijk heeft gemaakt op welke wijze de boeken van invloed zijn geweest op haar kijk op de islam. Eiseres heeft daarover verklaard dat haar ogen zijn geopend en dat er veel waarheden naar boven zijn gekomen. Gelet op de centrale rol die eiseres aan de boeken heeft toegedicht in haar hele proces tot afkering en het feit dat eiseres deze boeken samen met haar kinderen las en zij dit ook onderling bespraken, heeft verweerder van eisers kunnen verwachten dat zij hierover concreter kan verklaren.
7.2
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in de brief van 12 juli 2022 niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de stelling in de aanvullingen en correcties op het aanvullend gehoor dat afstand doen van de islam een proces is en dat het niet zo is dat dat betrokkene kan zeggen dat zij na het lezen van dit of dat ineens afstand heeft genomen, onvoldoende concreet is.
c)
Activiteiten en uiting
8.1
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door haar in Nederland verrichtte activiteiten niet op uiting van haar afvalligheid kunnen duiden is de rechtbank van oordeel dat deze enkele stelling geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld zoals weergegeven onder r.o. 1.7.4, namelijk dat eiseres zich in Iran nooit in het openbaar geuit heeft en dat niet geloofwaardig is dat zij zich als afvallige in de toekomst zal uiten. Daarnaast heeft eiseres haar stelling dat zij zich in Nederland zou hebben geuit op geen enkele wijze onderbouwd.
8.2
Ook het betoog van eiseres dat verweerder alle verklaringen in samenhang had moeten bezien en opnieuw of nader had moeten motiveren waarom de door haar bij het aanvullende gehoor gegeven toelichting niet zal afdoen aan de eerdere conclusie van de staatssecretaris dat de afwending van de islam niet geloofwaardig is, treft gelet op het voorgaande geen doel.
Toegedichte afvalligheid
9.1
Voor zover eiseres stelt dat de autoriteiten op de hoogte zijn van haar afvalligheid heeft verweerder zich niet onrechte op het standpunt gesteld standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten op de hoogte zouden zijn van haar afvalligheid. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet geloofwaardig is dat er een verandering heeft plaatsgevonden in de opvattingen van eiseres of haar gedrag of de wijze waarop zij omgaat met islamitische tradities. Verweerder heeft voorts van belang kunnen achten dat de afvalligheid niet geloofwaardig wordt geacht, maar vooral dat eiseres met betrekking tot het incident met haar zwager vage en niet aannemelijke verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft verweerder eiseres niet ten onrechte tegengeworpen dat zij met haar verklaringen geen inzicht heeft verschaft in de aanleiding en het verdere verloop over het incident tussen haar echtgenoot en haar zwager. Eiseres heeft daarover verklaard dat de echtgenoot wakker werd van gescheld en geschreeuw en toen zag dat zijn broer de tablet in handen had. Niet is duidelijk geworden waarom de broer op onderzoek is uitgegaan, terwijl de broer absoluut niet op de hoogte zou zijn van de afwending van eiseres, hoe de broer op de hoogte is geraakt van het wachtwoord van de tablet en hoe het kan dat de broer meteen op het voor eiseres belastend materiaal is gestuit. Verweerder heeft dit bevreemdend kunnen vinden. De stelling van eiseres dat haar zwager zich overal mee bemoeide heeft verweerder onvoldoende verklaring voor het handelen van de zwager kunnen vinden, nu eiseres wisselende verklaringen heeft afgelegd over het contact met de zwager, die zich enerzijds overal mee zou bemoeien en anderzijds zou er nauwelijks contact zijn geweest met de zwager. De enkele en niet nader onderbouwde betogen van eiseres dat haar afvalligheid bekend is geworden in het land van herkomst, dat zij het voordeel van de twijfel verdient, dat zij geen tegenstrijdige en wisselende verklaringen heeft afgelegd en dat haar niet kan worden tegengeworpen dat zij de problemen die haar echtgenoot ondervindt niet kan onderbouwen, bieden de rechtbank geen aanknopingspunt voor een ander oordeel.
9.2
De rechtbank concludeert dat verweerder reeds op grond van bovengenoemde overwegingen de afwending van de islam en de daaruit voortvloeiende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Deze overwegingen betreffen de kern van het asielrelaas en kunnen de afwijzing van de aanvraag zelfstandig dragen. De overige door eiseres ingebrachte gronden die zien op de door verweerder geconstateerde tegenstrijdige verklaringen behoeven daarom geen bespreking meer.
Vrees bij terugkeer
10.1
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres geen risico loopt op schendingen als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De enkele stelling van eiseres in de gronden van beroep van 10 december 2022 dat het door verweerder genoemde ambtsbericht het risico dat eiseres loopt juist onderbouwt, is onvoldoende voor een ander oordeel.
Conclusie
11.1
In al het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Met de in de aanvullende brief van 12 juli 2022 neergelegde motivering heeft verweerder alsnog conform de WI 2022/3 voldoende gemotiveerd waarom de (toegedichte) afvalligheid van eiseres ongeloofwaardig is.
11.2
Omdat het beroep gegrond is bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank begroot die kosten aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 2.092,50 aan kosten voor een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank houdt rekening met 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 5 oktober 2021 en 0,5 punt voor de nadere zitting op 21 december 2022 anders dan door tussenuitspraak, door de gemachtigde van eiseres, en een wegingsfactor van 1.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder om de proceskosten van eiseres te vergoeden tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De uitspraak is gedaan op 30 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.