Op 30 mei 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker van Syrische nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had een aanvraag voor een verblijfsvergunning met het doel 'familie en gezin' ingediend, welke op 11 februari 2022 door de Staatssecretaris was afgewezen. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar aangetekend en op dezelfde dag een voorlopige voorziening gevraagd. Op 14 maart 2023 heeft de Staatssecretaris het bezwaar gegrond verklaard, waarna de verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De Staatssecretaris heeft aangegeven geen aanleiding te zien om de proceskosten te vergoeden, omdat de intrekking van het verzoek niet het gevolg was van een onrechtmatige daad van het bestuursorgaan. De voorzieningenrechter heeft op basis van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft overwogen dat de intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening niet kan worden aangemerkt als tegemoetkomen door de Staatssecretaris, omdat de nieuwe feiten en omstandigheden pas tijdens de bezwaarfase naar voren zijn gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan het indienen van het bezwaarschrift geen schorsende werking is verbonden, en dat de schorsende werking enkel aan de voorlopige voorziening is verbonden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk ongegrond afgewezen, en de uitspraak is openbaar gemaakt.