ECLI:NL:RBDHA:2023:7666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
22/795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

Op 30 mei 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker van Syrische nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had een aanvraag voor een verblijfsvergunning met het doel 'familie en gezin' ingediend, welke op 11 februari 2022 door de Staatssecretaris was afgewezen. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar aangetekend en op dezelfde dag een voorlopige voorziening gevraagd. Op 14 maart 2023 heeft de Staatssecretaris het bezwaar gegrond verklaard, waarna de verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De Staatssecretaris heeft aangegeven geen aanleiding te zien om de proceskosten te vergoeden, omdat de intrekking van het verzoek niet het gevolg was van een onrechtmatige daad van het bestuursorgaan. De voorzieningenrechter heeft op basis van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft overwogen dat de intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening niet kan worden aangemerkt als tegemoetkomen door de Staatssecretaris, omdat de nieuwe feiten en omstandigheden pas tijdens de bezwaarfase naar voren zijn gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan het indienen van het bezwaarschrift geen schorsende werking is verbonden, en dat de schorsende werking enkel aan de voorlopige voorziening is verbonden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk ongegrond afgewezen, en de uitspraak is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/795 rectificatie pagina 3

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

geboren op [geboortedatum]
van Syrische nationaliteit
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: D. Meier).

Procesverloop

In het besluit van 11 februari 2022 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend op 28 februari 2022 en op dezelfde dag een voorlopige voorziening gevraagd
Bij besluit van 14 maart 2023 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft gereageerd en aangegeven geen aanleiding te zien om de proceskosten te vergoeden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Genoemde bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing wanneer een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken. Dit geldt mitsdien ook voor artikel 7:15 van de Awb.
3. Verweerder heeft in het besluit van 14 maart 2023 het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Verweerder stelt zich, verwijzend naar artikel 7:15, tweede lid van de Awb, op het standpunt dat de intrekking niet het gevolg is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarbij stelt verweerder dat de herroeping heeft plaatsgevonden in verband met feiten en omstandigheden die pas tijdens de bezwaarfase naar voren zijn gekomen.
4. Van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb is sprake als het bestuursorgaan een in het bestreden besluit ingenomen standpunt heeft herzien en het door de indiener van het verzoekschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit inhouden. De rechtbank stelt vast dat verzoeker tijdens de hoorzitting op 23 februari 2023 zijn bezwaar heeft toegelicht en aanvullende stukken heeft overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat deze nieuwe feiten en omstandigheden pas tijdens de bezwaarfase naar voren zijn gebracht. Het besluit van 14 maart 2023 is daarom geen tegemoetkoming als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb.
5. Bij het verzoek om proceskostenveroordeling heeft verzoeker gesteld dat ten onrechte geen schorsende werking is verbonden aan het bezwaarschrift. De rechtbank merkt hierbij op dat aan het indienen van het bezwaarschrift geen schorsende werking verbonden is. Zoals in het besluit van 11 februari 2022 staat is de schorsende werking verbonden aan de voorlopige voorziening.
6. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.